Dominees met roeping
Ik vond het boek ’s middags op de deurmat. ’s Avonds had ik het al uitgelezen. Het nieuwe boek van Bart Gijsbertsen en zijn vriend Jan Willem Kirpestein. Ik verslond het boek. Ik ken beide auteurs. Dat maakte het lezen eenvoudig. Ook de abstract geformuleerde zinnen incarneerden als vanzelf in de beelden die ik van beide voorgangers had, toen ze beiden als collegae in een verschillende wijk dienstdoend predikant waren in de hervormde gemeente Kampen.
De titel intrigeerde me: ‘Leven met de Stem’. Apart, omdat ik de ene auteur associeerde met joods-christelijk denken en de ander met politieke analyse. Wat zouden twee zulke verstandelijke, erudiete mannen schrijven over de mystiek van de ziel? En wat is dat eigenlijk, die stem in het binnenste? Wat moet ik me voorstellen bij een innerlijke dialoog? Het is een stem die sterker is dan de stemmen die het geweten hebben gevormd, legt Jan Willem Kirpestein uit in het boek. Het is een Stem met een hoofdletter geschreven; een stem van Iemand, ook met een hoofdletter geschreven. Dag Hammarskjöld wordt geciteerd om het geheim verder op te roepen: ‘Gij die boven ons bent, Gij die één van ons bent. Gij die bent – ook in ons…’.
De stem heeft met een manier van kijken te maken. ‘Je kunt simpel ‘kijken’, je kunt ‘onderzoekend en theoretiserend kijken’, en je kunt ‘schouwen, inzien wat zich aan het blote oog onttrekt’. Dat laatste, dat mystieke schouwen, daar gaat het om; dat raakt aan de Stem in het binnenste.
Pensées
Het boek heeft iets verwarrends. Er is een opbouw, zo lijkt het, maar één keer aan het lezen, ervaar je het lezen eerder als een ontdekkingstocht door een jungle. Er is geen patroon van wegen aangelegd zoals je die kunt vinden in een nieuw aangelegde polder. Het denken blijft associatief, zoals je dat vindt in het werk van Henk Vreekamp. Op het moment dat je denkt een filosofisch boek te lezen is er een meditatieve associatie die je weer op een ander been zet. Op het moment dat je denkt in theologie terecht te komen, is er een biografische onthulling, die je eerder in de memoires van iemand zou verwachten. Het zijn gedachten, ‘pensées’ noemt Bart Gijsbertsen ze met een associatie die aan Blaise Pascal en zijn werk doet denken.
Het is niet moeilijk als je zo’n boek leest om de tekst tegen te spreken. Neem de gedachte dat we als mensen uitgeleid zouden moeten worden. We worden geroepen. We worden in een andere wereld gezet. Dat is een invalshoek die aan Johan Cruijff doet denken: ‘Je gaat het pas herkennen als je het ziet’. Je kunt met even veel nostalgie beweren dat we ons als mens hebben te nestelen. Verantwoordelijkheid hebben te nemen. Vanuit een eigen wereld een oriëntatie moeten benoemen. Dus precies het tegenovergestelde van wat de auteurs beweren. En dan is het ook waar.
Neem de gedachte dat het eenlingen zijn die het volk tot werkelijke exodus oproepen, en dat het de eenlingen zijn die werkelijk als verlosten leven. Dat klopt natuurlijk. Eén keer in de zeven jaar kantelt een mensenleven, heb ik wel eens ergens gelezen. Maar je kunt ook het omgekeerde beweren: het zijn altijd groepen en volken, een cultuur, die het verschil maken. Je kunt je wel immuun wanen van een omgeving, maar het is uiteindelijk de leefwereld, de bedrijfscultuur, de omgeving die je profiel geeft en zelfs identiteit verleent. Ook dat is waar. In ieder geval verdedigbaar. Het moge duidelijk zijn dat het boek en de redeneertrant van de auteurs er niet is om te falsificeren, maar er is om je er aan over te geven en je te laten meenemen door de impulsen en gedachten, waardoor je op onverwachte momenten ineens vergezichten gaat zien. Het is een roman, die zich presenteert als een academisch werk.
Wereldwijd
Interessant is het deel waarin het jongetje van de Veluwe beschrijft hoe hij oog krijgt voor zingeving wereldwijd. Bart Gijsbertsen heeft op dat punt veel geleerd van Jan Willem Kirpestein, zoals omgekeerd Jan Willem Kirpestein gevoel heeft ontwikkeld voor een meer joodse benadering van de Schriften door de analyses van Bart Gijsbertsen. De auteurs beschrijven een ontmoeting met mensen van verschillende religieuze achtergronden in Zeist en een gesprek met Hans Küng in Duitsland. Het gesprek op zichzelf is al een roeping, omdat je als predikanten uit je eigen comfortzone wordt gehaald en in het brede spectrum van spiritualiteit terecht komt. ‘Hoe ter wereld was het mogelijk dat ik’, schrijft Bart, ‘een van huis uit eenvoudige dromerige jongen uit een orthodox protestants middenstandsmilieu van de Nederlandse Veluwe, in dit gezelschap terecht was gekomen?’
Zo’n dialoog van mensen met een verschillende religie gaat niet vanzelf. Je moet daarvoor door eigen angsten heen, die bespreekbaar maken; en daarin kwetsbaar worden naar elkaar. ‘Tegelijk merk ik iedere keer weer hoe de angsten een onterechte blokkade opwerpen en een verkeerd beeld van de werkelijkheid projecten’, schrijven de auteurs. ‘Door de angsten heen kom ik dichter bij de ander; blijk ik al dichter bij hem of haar te staan dan ik zelf wist. En de ontmoeting blijkt ook niet vervreemdend. Het betekent helemaal niet dat je je identiteit moet opgeven of op den duur verliest. Integendeel, zou ik zeggen. Ik ben door alle gesprekken in dit kader dieper dan ooit verbonden met de bron waaruit ik van jongs af aan al put. En als predikant preek ik ook nog steeds met overtuiging in de christelijke gemeente. En juist mijn gesprekspartners uit de encounter, die zo verschillen van mijn bronnen en hun traditie, juichten dat alleen maar toe’. Muren blijkbaar vensters te worden.
Aanraken gebedskleed
Ik vind het derde hoofdstuk ontroerend. Het heeft de titel ‘Antwoorden op de roeping’. Het geeft in feite een biografie van Bart Gijsbertsen, zijn gang door het leven. Hoe hij identiteit vond tussen een vader met een intellectuele benadering en een moeder met een mystieke invalshoek van leven. Hoe hij zijn roeping ervaarde in een droom, die zich spiegelt in de bloedvloeiende vrouw die even de kwasten van Jezus’ gebedskleed aanraakt en een kracht in zich voelt komen. Het is een metafoor van de roeping van Gijsbertsen uit het leven tot het predikantschap en de roeping vanuit een bondsgemeente naar een gemeente met vrouw in het ambt en liedboek; de roeping van een binnenkerkelijke dominee naar een gesprekspartner in een interreligieuze ontmoeting. De roeping uiteindelijk van een burgerdominee naar iemand die leeft van de Wind.
Uiteindelijk beweegt het boek toe naar het punt waarop Bart Gijsbertsen de soms strakke dictatuur van het kerkelijke leviraat achter zich laat en toegroeit naar het besef hoe God alles in allen is, voorbij de gestolde religie. Hij beschrijft de nieuwe uittocht als het besef van een mens niet anders te zijn dan een druppel op het blad van een bloem, een speldenprik in de eeuwigheid van de tijd; en dat gevoel roept geen besef op van verlorenheid, maar juist een besef van er zelf toch toe doen. De druppel laat zich dan ook – eindelijk – vallen.
Bart Gijsbertsen en Jan Willem Kirpestein hebben met elkaar gemeen dat ze de kerk kennen als gemeentepredikant; dat geeft een verbinding met elkaar; tegelijk hebben ze beiden een groot besef van roeping in hun persoonlijke leven die de institutionele kaders overstijgt. Het is de Stem immers in het binnenste die hen drijft. Het is impliciet een besef dat niet de kerk voorop gaat, zoals je dat in rooms-katholieke en orthodoxe kringen kunt horen, nee, er is eerst de Stem. Geloof gaat aan instituut vooraf. Het is daarmee een dialoog van twee protestanten met een open levensinstelling. En op sleutelmomenten, op momenten dat ze worden uitgeleid, is er bijvoorbeeld de ongemeen boeiende vraag of ze het ambt trouw zullen blijven of het ambt achter zich zullen laten. De vraag stellen is impliciet positie kiezen; uiteindelijk de keus om trouw te zijn, omdat het ambt deel is van de roeping die de Stem heeft laten klinken. Er is besef met Viktor Frankl dat je de vraag ‘Wat bréngt het leven mij?’ moet omzetten naar de vraag ‘Wat vráágt het leven van mij?’
Ambt
Jan Willem Kirpestein – ik denk dat hij dat stukje heeft geschreven, al is niet altijd even duidelijk wie wat zegt – vertelt daarover na een aantal meer persoonlijke ervaringen: ‘Moet ik zelf het ambt van predikant maar niet neerleggen? Ik ben het ambt niet waard’, bedacht hij. Het leek ook vrij eenvoudig om dat te doen. Hij had eerder afscheid genomen van zijn dienst in de kerk en had een eigen coaching- en adviesbureau opgericht. Maar hij had nog geen afstand gedaan van het ambt; de rechten om de kerk te dienen waren gebleven. Hij belde zijn vriend en legde hem zijn voornemen voor. ‘Wacht even’ klonk het aan de andere kant van de lijn. ‘Wie heeft jou geroepen tot het ambt?’ De kerk? Nee en ja. De Stem was er eerst. Hij was dan wel bevestigd via de kerk in het ambt, maar ‘Je kunt niet zomaar zelf je ambt neerleggen. Dat kan alleen de Stem die je geroepen heeft. En bij mijn weten heeft die je nog niet uit het ambt ontheven’. Geroepen zij. Daar heb je zelf niet zoveel invloed op. En je kunt jezelf daarin enorm tegenvallen’.
Het zijn woorden waarin vele dienstdoende predikanten zich wellicht herkennen. De roeping is een kracht die je drijft om voort te gaan. De roeping kan ook een slavendrijver zijn, die je tot vertwijfeling brengt. En de roeping is een koningin, die je dient en aan wie je de vraag stelt of je het wel waardig bent om aan haar hof te verkeren.
Het boek is doorspekt met vele lange citaten van mensen die de twee auteurs bewonderen. Vertederend zijn de gedichten van Barts vrouw, Anneke Gijsbertsen. Ik citeer één van haar werken die is opgenomen.
gegeven leven
er is een man die heel alleen
het boek leest van mijn leven
en alle pijn en schuld daarin
blijft aan zijn lichaam kleven.
’t is niet voor ’t eerst, dat Hij dit doet
Hij heeft al veel gelezen
en ’t dragen van elk nieuw verhaal
maakt deel uit van zijn wezen.
de grote liefde die Hem zet
tot ’t leven van mijn lijden
brengt Hem ter dood, Hij sterft er aan
dat is niet te vermijden.
maar in zijn dood draagt Hij mij nog
Hij draagt mijn leed ten grave
en zo, bevrijd van schuld en pijn,
wordt leven weer zijn gave.
Geschreven door : Klaas van de Kamp