‘Kunst verbeeldt wat religie verwoordt’ – Wouter Berns in Volzin

Kunst verbeeldt wat religie verwoordt’

 Schilderijen van Wouter Berns kom je steeds vaker tegen op het internet, in bladen en in kranten. Eind vorig jaar verscheen zijn eerste roman ‘Een hemel voor Theo’. Een gesprek met deze kunstenaar over religie, de mens, kunst, schilderen en schrijven.

Een ‘Berns’ kan bij de beschouwer een gevoel van aangename opwinding wekken, als bij een cadeautje dat nog moet worden uitgepakt. Maar ook een gevoel van ongemak, alsof je een mop hoort vertellen die je niet meteen begrijpt. Je moet vérder kijken om het te zien, je eigen verbeelding op gang laten brengen om verborgen schatten op te delven.

Als ik te gast ben in het ruime atelier van Wouter Berns in Kampen en mij vergaap aan zijn werk, blijf ik staan voor een nog maar net voltooid schilderij dat me bijzonder bevalt. Het betreft een Frans dorpstafereel, badend in het zonlicht. Ik kan de mussen horen tsjilpen en voel hoe de warme lucht me vanaf het doek in m’n gezicht slaat. Ik heb opeens wandelschoenen aan en voel het gewicht van m’n rugzak – zit er nog koffie in de thermosfles? M’n vrouw is al doorgelopen en wacht voorbij de bocht. Als de kerk open is, zoeken we graag de koelte op en branden een kaarsje.

“Mooi…!” zeg ik bewonderend, “Donders mooi!” Ik doe met enige tegenzin een stap terug en sta weer in het atelier. “Maar waar is de Berns-touch?” Met een brede grijns wijst Wouter me op de gevel van de kerk. ‘FREE YOUR MIND’ staat er in de hoofdletters van een verweerde reclameboodschap zoals je die wel vaker op blinde gevels ziet. Het beeld is zo vertrouwd dat ik de woorden zelf over het hoofd zag. De boodschap lijkt op het eerste gezicht misplaatst op een godshuis uit een tijd die onherroepelijk voorbij is. Het beeld is intrigerend en roept vragen op.                     

Je plaatst een eigentijdse oproep in een traditioneel religieuze context. Hoe kijk jij als kunstenaar naar religie? Ben je zelf religieus?

“Kunst verbeeldt wat religie verwoordt. Het is een eeuwenoude tandem. In bepaalde tijden was het verbeelden propaganda. Die kant moeten we zeker niet meer op. Ik zie graag inhoudelijk geladen kunst en die is niet per definitie religieus in de godsdienstige zin. Dat ben ik zelf ook niet. Ik ben een zingevende kunstenaar, maar absoluut niet godsdienstig religieus.

Religie en kunst zie ik beide als wegen tot verbinding tussen de persoonlijke binnenwereld en een onmetelijke bovenwereld. Maar het is vooral de kunst die een diepere zin aan mijn bestaan geeft. Kunst is voor mij louterend, of ik nu passief geniet in een museum, een boek lees, naar muziek luister, of actief werk aan een nieuw schilderij of schrijf aan een verhaal. Kunst is voelen, bedenken en maken; uit het niets iets tastbaars neerzetten, een nieuwe werkelijkheid scheppen. En als het werk voltooid is dan toon ik het aan de wereld. Dat is een magisch proces, iedere keer weer. Het is mijn ideale manier van leven.

Mijn schilderijen dragen geen letterlijke boodschap uit. De schilderijen zijn niet alledaags. Ze zijn vervreemdend. Ze hebben een licht filosofische twist. De titels spelen een grote rol. Die geven richting aan de duiding. Ik speel met oude en nieuwe verhalen. Steek ze in een ander jasje, verkleed de verhalen, zo je wilt. Ik krijg terug dat mijn werk mensen aan het denken zet. De combinatie van beeld en verhaal is voer voor andere gedachten en uitdagende dialoog.”

Ik kijk naar Wouters schilderij De schepper. Het toont een jongetje met een schep bij een gigantisch zandkasteel in een wat troosteloos landschap. Is het een verwijzing naar God die uit de chaos orde schiep? Is God als zo’n kind met een schep? Is ieder mensenkind met een schep een beetje God, iedere mens met een penseel een Schepper?  

Hoe kijk jij als kunstenaar naar de wereld van vandaag?

“Volgens mij zitten we aan het einde van een tijdperk. We hollen als een stel dwaas consumerende lemmingen op een afgrond af. Er lijkt geen houden meer aan. Ondanks mijn optimistische inborst staat mijn vertrouwen in de mensheid onder druk. Keer op keer laten we zien dat scheppen en vernietigen bij ons hand in hand gaan. Maar iets afbreken is zoveel gemakkelijker dan iets opbouwen. We zijn van nature gemakzuchtig en daardoor zijn we een bedreigende soort geworden voor onszelf en voor onze omgeving. De huidige situatie maakt onomwonden duidelijk dat alleen radicaal anders handelen ons leven op aarde kan redden. We moeten consuminderen. Maar ons hele economische stelsel is gebaseerd op groei, groei en nog eens groei. En dat leren we niet een-twee-drie af. Dat zit onderhand diep in ons DNA. Ik vrees dat we erg weinig tijd hebben om collectief een andere, op verminderen gerichte levenshouding aan te nemen.

Bovendien zijn er nog zo veel mensen op aarde voor wie meer een dagelijkse droom is. En dat is begrijpelijk. Als je ziet hoe de wereldwijd actieve media met reclamebombardementen willen laten inzien hoe happy de wereld van het hebben is, dan kun je het nikshebbers niet kwalijk nemen dat ook allemaal te willen. Wie zijn wij om hun te ontzeggen wat we zelf al zolang tot onze beschikking hebben?

Het zou voor ons, die ruim voorzien zijn, eenvoudig moeten zijn om te minderen. Maar veelhebbers consumeren zich nog steeds een slag in de rondte. Het woord minder is in onze neo-liberale samenleving helaas een woord voor losers. En niemand wil een loser zijn…”

Het schilderij (No) Surrender laat Wouter zelf zien. Blootsvoets staat hij met gebogen hoofd op rode (verbrande?) aarde tegen een pikzwarte achtergrond in wat het laatste restje overgebleven licht lijkt. Aan de lange stok die hij over zijn schouder draagt, hangt een wit overhemd als witte vlag. Het is een beklemmend, apocalyptisch beeld dat associaties oproept met Don Quichot en Greta Thunberg.                      

Heb jij als kunstenaar een verantwoordelijkheid naar de wereld?

“Verantwoordelijk ben ik net zoals ieder mens. Ik probeer te consuminderen en me niet te omringen met allerhande onnodige zooi uit de Actions van deze wereld. Ik probeer op materieel en immaterieel gebied bewust te leven. Dat lukt redelijk. Al kan het natuurlijk altijd beter. Daarnaast heb ik de ijdele hoop dat we door de maatschappij anders te bekijken veranderingen in beweging kunnen zetten. Kunstenaars kunnen daar een grotere rol in spelen. Ze kijken van nature achterstevoren, ondersteboven en binnenstebuiten naar de wereld om hen heen. Ze zijn in staat om van niets iets te maken en blijven altijd vragen stellen. Dat hoeft niet te betekenen dat de kunst die ze maken per definitie vernieuwend of revolutionair is. Het gaat om de manier van zien.

Ik kom op veel plekken en spreek heel verschillende mensen. Gesprekken met kunstenaars lopen vaak uit de normale pas. Kunstenaars associëren gemakkelijk en weten uit ogenschijnlijke onontwarbare gegevens tot ongedachte oplossingen te komen. Zet eens een paar kunstenaars – schrijver, schilder, acteur, dichter, of componist (m/v) – in de raad van bestuur van een grote bank of multinational. Tien tegen één dat ze veel breder naar de kwartaal- en jaarcijfers kijken, onverwachte conclusies trekken die een ander perspectief bieden.”

Dat is een boeiende gedachte! Maar, nog afgezien van de vraag of ze in een bestuurskamer aan zouden willen schuiven, hebben hedendaagse kunstenaars dan vooral de intentie om de wereld béter, rechtvaardiger te maken?

“De hedendaagse kunst is in zijn uitingen breder dan ooit. Alles kan – geplaatst in de juiste context – kunst worden. Een banaan door een kunstenaar met plakband aan de wand van een museum geplakt heet kunst. Diezelfde banaan op het aanrecht in de keuken van een bijstandsmoeder vertelt een ander verhaal. Een banaan aan het plafond in de woonkamer van een studentenhuis heeft geen kunstzinnige context; het is hooguit een beetje raar.

Behalve bananen aan de muur, een Banksy die op een veiling door een papierversnipperaar gaat, is er nu ook de zogenaamde NFT-kunst (Non Fungible Token) of blockchaintechnologie die eigenlijk meer een code is, een kunstvorm zonder directe zintuigelijke beleving. Ach, het past in de tijd waarin we leven, anders kreeg het niet zoveel aandacht, en bracht het niet zoveel geld op. De kunstwereld kan helaas ook, het woord zegt het al, een kunst-, een namaak-, een nepwereld zijn. Men zoekt er vol overgave naar de nieuwe kleren van de keizer. Soms verbaas ik me. Soms, zoals bij de Banksy, geniet ik ervan, maar verder houd ik me er niet mee bezig. Het is het populistische topje van de kunstberg dat overdreven veel media-aandacht krijgt. Ondertussen zijn er overal ter wereld hardwerkende bezielde kunstenaars interessante dingen aan het scheppen. De kwaliteit van deze kunst is verrassend en hoog. Ze bereikt een minder groot publiek, maar draagt bij aan dat andere perspectief dat we zo nodig hebben.”

Ik moet denken aan Great Expectations, het eerste schilderij dat ik van Wouter zag. Het toont twee mannen die doende zijn met een aluminium uitschuifladder. Beiden dragen een spijkerbroek en een halflange jas. Het kunnen buren zijn die elkaar helpen met een klus op het dak, een tafereel dat zich in je eigen straat zou kunnen afspelen. Maar als je vérder kijkt, zie je dat beiden een hoofddeksel dragen dat je alleen nog maar in een museum of op het toneel zult aantreffen. En het meest bevreemdende is dat ze in het open veld staan zonder zelfs maar een spoor van een gebouw of dakgoot om hun lange ladder tegenaan te zetten. De top van de ladder rijkt ver uit boven de bomen verderop en priemt door het wolkendek tot in een stukje hemelsblauw. Niets wijst op een grap of stunt; de houding van de heren laat er geen misverstand over bestaan dat zo dadelijk één van beiden naar boven zal klimmen.

Als ik Wouter ernaar vraag, zegt hij: “Ik schilder graag dingen waarvan je zou denken dat ze niet kunnen, maar dat je door het beeld gaat geloven dat het misschien tóch kan.”

Heb je altijd met deze intentie geschilderd? Of zit daar een al dan niet bewust gekozen ontwikkeling in?

“Toen ik halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw als tiener mijn eerste schilderijtjes maakte, wilde ik al dingen die niet voor de hand liggen op een realistische manier schilderen. Schilderijen maken die op de rand balanceren van de gangbare werkelijkheid. Later toen ik eenmaal kunstgeschiedenis in mijn vakkenpakket had, leerde ik over surrealisme en magisch realisme. Aan die stromingen is mijn werk zeker verwant. En die wijze van werken is geënt op de manier waarop ik van nature naar de wereld kijk. Mijn werk is altijd verhalend geweest en dat zal ik niet snel loslaten. De meest in het oog springende ontwikkeling door de jaren heen is de schildertechnische groei. Om goed realistisch te kunnen schilderen moet je vlieguren maken. De verhalen die ik schilder hebben aan verdieping gewonnen, maar dat is een kwestie van rijper worden en dat komt met de jaren en als vanzelf.”

Je hebt je naast het schilderen ook aan het schrijven gewaagd met Een hemel voor Theo. Hoe verhouden zich bij jou deze manieren van uitdrukken?

“Je zou kunnen zeggen dat ik verder schrijf waar mijn schilderijen ophouden. Visuele ideeën laten zich goed schilderen, meer filosofische invallen giet je makkelijker in woorden. Schilderen en schrijven zijn voor mij complementair. Taal en beeld zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zowel tijdens het schilderen als tijdens het schrijven. Ik schilder dagelijks en ik schrijf dagelijks. Overdag in mijn atelier schrijf ik vooral over wat ik doe, denk en voel. Schrijven is voor mij spiegelen in woorden en schilderen is reflecteren in beelden. Het dagelijkse schrijven vormt wel de basis voor de fictie die ik schrijf. Vergelijk het met schetsen ter voorbereiding van een schilderij. Het houdt me scherp in waar ik mee bezig ben, én in waar ik heen wil.”

Voor ik afscheid neem laaf ik me nog even aan het schilderij Free your mind. Het komt me nu voor als een visuele samenvatting van ons gesprek. Niet alleen omdat er geschreven tekst in het geschilderde beeld voorkomt, maar vooral omdat het een krachtige oproep is onszelf te bevrijden van beperkende gedachten en conventies en op een nieuwe manier te kijken naar onszelf en de wereld waarin wij leven. En die oproep geldt niet alleen de toevallige voorbijganger maar net zo goed de wereld van religie waar de dorpskerk voor staat. Met een glimlach constateer ik dat het de kunst is die in dit schilderij ook de religie zelf een por geeft en haar met een vette knipoog bepaalt bij haar missie een bevrijdend perspectief te bieden. Wouter, bedankt!

Kunstschilder Wouter Berns (Zevenaar 1970) studeerde in 1992 af aan de kunstacademie in Kampen. Hij exposeert zijn werk sinds 1991 in binnen- en buitenland. Berns woont en werkt afwisselend in Kampen en Noord-Frankrijk, waar hij een tweede atelier heeft. Zijn schilderijen zijn permanent te zien bij Galerie Tripmaker in Kampen. In 2020 debuteerde hij als schrijver met de korte roman Een hemel voor Theo die bij uitgeverij Van Warven verscheen. Voor meer informatie: www.wouterberns.nl.

Door Dirk van de Glind

 

‘Erotiek en mystiek zijn geen gescheiden werelden’ – Wim Jansen in Volzin

‘Erotiek en mystiek zijn geen gescheiden werelden

In zijn onlangs verschenen boek ‘Brandend verlangen – om op te gaan in God/Liefde’ vertelt Wim Jansen over dagelijkse Godervaring: mystiek van alledag. Wat houdt die Godervaring in? Waarom vergelijkt hij het met verliefdheid? Werkt God als neurotransmitter? En in de erotiek? Welke teksten inspireren hem? Waarom blijft hij het woord ‘God’ gebruiken? Dat alles in een jaar van corona-ellende. En kanker.

 

Wim Jansen: ‘Wij zijn niet gewend om verliefdheid een plaats toe te kennen als permanent levensgevoel’

Een mens is op aarde om verliefd te zijn. Dat is de sfeer die ik in mijn boek wil uitstralen. Maar we zien het breed: verliefd op het licht, het groen, de dieren, landschappen… Het is mijn ervaring van jongs af aan.

Uit deze verliefdheid op het leven is mijn Godervaring voortgevloeid. Mijn levensloop met God wordt gekenmerkt door die permanente gloed. De ontdekking van schoonheid in mijn puberteit liet zich als vanzelf verbinden met het woord ‘God’. Dat woord ontsprong als het ware als een soort lofprijzing aan de verwondering die ik ervoer in de natuur. Later werd dat uitzinnig verdiept in de ontdekking van de liefde van mijn leven, die ik in het boek Naomi noem.

Toen wij – tijdens een excursie met de godsdienstleraar – een nonnenklooster bezochten werd die koppeling tussen God en verliefdheid nog eens expliciet benoemd door een van de kloosterlingen. Op mijn vraag hoe ze haar leven met God ervoer zei ze zonder blikken of blozen: “Het is of je doorlopend verliefd bent.”

Dat antwoord is me altijd blijven inspireren. Aan het woord ‘verliefd’ voegde zich als vanzelf het beginrijmwoord ‘verlangen’ toe. Zo blijven dan: God, verlangen en verliefdheid. Een drievoudig snoer wat mij betreft, dat ik onderbreng in het woordpaar God/Liefde.

Lijfelijk

Wie serieus verliefd is, brandt vanbinnen. Hij teert op een innerlijke gloed. Van jongs af aan heeft het woord ‘God’ dat in mij wakker geroepen. Een gevoel van intense vrede. Als jongere natuurlijk niet doorlopend, integendeel, heel fragmentarisch. Momenten. Maar daarom niet minder intens.

Ik onderging het lijfelijk. Fysiek in mijn hoofd. Een warmte in mijn brein. Zonder dat ik het toen zo kon benoemen moet het liefde zijn geweest. En liefde produceert het stofje dat onze hersenen nodig hebben. Het stofje dat ons in de ruimte en in het licht zet. God/Liefde is de beste neurotransmitter. Ik ervaar het nog steeds zo als ik mediteer.

Wie serieus verliefd is, brandt vanbinnen. Hij teert op een innerlijke gloed. Van jongs af aan heeft het woord ‘God’ dat in mij wakker geroepen

WIM JANSEN

Ook in de erotiek zet God/Liefde zich voort als lijfelijkheid. De lijfelijke erotische gevoelens laten zich vergelijken met de geestelijke Godervaring. Een orgasme kan als ‘zalig’ worden beleefd en maakt iets als lofprijzing wakker. Het zijn dingen die ik in mijn boek benoem omdat de seksualiteit in onze samenleving verdieping en bezieling nodig heeft. De extase van Bernini’s heilige Theresa wekt onverbloemd de associatie met een orgasme. Terecht.

Erotiek en mystiek zijn geen gescheiden werelden.

Oerwoet

Over het algemeen reserveren wij verliefdheid voor de uitzonderlijke perioden in ons leven, bijvoorbeeld in de puberteit of tijdens een latere, veelal ongewenste opflakkering van onze hormonen. Wij zijn niet gewend om verliefdheid een plaats toe te kennen als permanent levensgevoel. Toch is dat precies waar ik voor pleit.

Daartoe moet ze echter geworteld zijn in een diepere laag van liefde. Een duurzame bron die ik God noem. Een bron waaraan je kunt vertoeven, oefenend in permanente verliefdheid. Inspirerende teksten kunnen daarbij helpen. Een paar voorbeelden.

Ik denk aan Psalm 63, een hunkerend liefdesgedicht in de nacht, waarin zowel de mystieke als de erotische component voelbaar is:

God, jij bent mijn God, jou zoek ik,
naar jou smacht mijn ziel,
naar jou hunkert mijn lichaam
in een dor en dorstig land, zonder water.
[…]
Liggend op mijn bed denk ik aan jou,
wakend in de nacht prevel ik jouw naam.
[…]
Ik ben aan jou gehecht, met heel mijn ziel.’

Is hier een verliefd iemand aan het woord of niet?

Ik denk ook aan de middeleeuwse mystica/dichteres Hadewych met haar verzuchtingen naar de minne, de liefde in en van God, die ze als een persoon met een eigennaam aanspreekt: Minne.

Ic groete dat ic minne
Met miere herten bloet.
Mi dorren mine sinne
Inder minnen oerwoet.

Net zo smachtend als Psalm 63, hartenbloed, dor en dorstig. En dat prachtige woord oerwoet. In dat woord zit alles: oer, woede, brandend verlangen. Precies wat ik in de titel van mijn boek heb willen weergeven.

 

Anders spreken over God

Etty Hillesum, met het hartstochtelijke aanhalen van haar ‘mijn God’, sluit hier naadloos op aan. Maar er is een verschil. Voor haar was het woord ‘God’ geen vanzelfsprekendheid.

Ze ging in eerste instantie niet uit van God of het bestaan van God, maar van een ervaring. Ik noem het nu maar: een ervaring van verliefdheid. Ze laat niet na telkens weer van die ervaring te zeggen: dat noem ik God. God is bij haar niet een wezen, maar een woord voor een innerlijke bron van liefde.

Het is een copernicaanse wending in het gebruik van het Godwoord. Het voert hier te ver om er dieper op in te gaan maar de theologische term voor dit andere spreken over God is: anatheïsme.

Voor veel mensen een bevrijdende manier om God ter sprake te brengen, zoals ik dat ook in Brandend verlangen praktiseer. Voorbeeld:

“In een tv-uitzending vertelde Dione de Graaf over het fatale ongeluk dat haar vriend Chris Götte, drummer van Blöf, jaren geleden overkwam, wat dat met haar heeft gedaan en nog altijd doet. Ook bracht zij het recente overlijden van haar vader ter sprake.

Deze ervaringen met de dood hebben haar veel kracht gegeven. Het riep ook een vraag bij haar op.

‘Je hoort mensen die geloven ook wel praten over kracht, maar dan dat ze die van God krijgen. Wat ik me afvraag is of dat misschien hetzelfde is. Of de kracht die ik heb opgebouwd hetzelfde is als wat zij aan God toeschrijven…’

Ik vraag het me niet af. Ik weet het wel zeker. Dat dat hetzelfde is. Wat doorgaans als ‘God’ wordt beschouwd, is niets anders dan een kwestie van naamgeving.”

Of hoe dat heet

Tenslotte Hans Andreus, de lievelingsdichter van mijn jeugd, die zich niet voor niets profileerde als ‘een dichter van liefde’. Hij ziet in de meeste gevallen af van het gebruik van het woord ‘God’. Heel veel van zijn gedichten worden gekenmerkt door een roes van liefde. Een zuidelijke sfeer van speelsheid en zonovergotenheid. Een mens op aarde om verliefd te zijn.

De metafoor die hij aanwendt om het geheim van zijn leven te duiden is: Licht. Hij weet zich voortgekomen uit en bestemd tot het licht. Maar ook die metafoor is inwisselbaar:

Gelukkig dat
het licht bestaat
en dat het met
me doet en praat
en dat ik weet
dat ik er vandaan
kom, van het licht
of hoe dat heet.

Zo heb ik in Brandend verlangen mijn lichtspoor willen uitzetten. In de corona-ellende en de kanker van alledag. Een spoor van verliefdheid op God – of hoe dat heet.

Wim Jansen (1950) is emeritus predikant van o.m. de vrijzinnige Koorkerkgemeenschap in Middelburg en schreef van mei 2019 t/m mei 2020 over ‘mystiek van alledag’. In dat coronajaar kreeg hij eveneens te horen van een ongeneeslijke kanker. Deze maand verschenen zijn bevindingen: Brandend verlangen – om op te gaan in God/Liefde. Zie ook zijn website www.wimjansen.nu.

 

Recensie – De ware Willibrord

De ware Willibrord : Dichtung und Wahrheit in de vroege schriftelijke bronnen/ Dirk Otten.

Wat kunnen we met zekerheid zeggen over de figuur van Willibrord (657/58-739), de apostel van de Lage Landen? Historicus en taalkundige Otten onderwerpt de bronnen over Willibrord aan een kritische toetsing. Volgens hem bieden twee autobiografische notities van Willibrord een veel betrouwbaarder fundament dan alle andere bronnen uit de achtste eeuw. Die laatste komen immers van Angelsaksische auteurs die het van horen zeggen moesten hebben. Zij kleurden het levensbeeld van Willibrord bij tot dat van een succesvolle verkondiger van het christendom onder Franken en Friezen. Volgens Otten is die missie verre van succesvol geweest. Daarom trok Willibrord zich terug in zijn klooster in Echternach. Dat hij een bisschopszetel in Utrecht gehad zou hebben, is volgens hem een verzinsel van Bonifatius, bedoeld om de aanspraken van de aartsbisschop van Keulen op Utrecht te ondermijnen. Otten noemt zijn studie ‘De ware Willibrord’. ‘Een andere Willibrord’ zou een betere titel geweest zijn, want ook Ottens reconstructie bevat nog veel onzekerheden en onbewezen veronderstellingen. Het boek is geïllustreerd met kleurenfoto’s van glas-in-loodvensters en bevat een literatuuroverzicht en register.
Recensent: Prof. dr. P.J.A. Nissen

Recensie – Nicodemus

Een betoog van Nicodemus? De Hebreeenbrief herlezen.

Over de schrijver van de brief verschillen de meningen. Was het Apollos of Barnabas? De auteur kiest voor Nicodemus met een vraagteken. Bekend uit het evangelie van Johannes. Hij ziet overeenkomsten tussen dit evangelie en deze brief: 1:1-2;1:5;3;1;10:19. De schrijver is dus een Joodse Schriftgeleerde, die Jezus heeft aanvaard als de beloofde Messias. Uit de hele brief blijkt zijn bekendheid met Tenach (ons Oude Testament). Die kennis veronderstelt hij ook bij zijn lezers. Honderd keer citeert hij uit de Septuaginta (de Griekse vertaling van Tenach). De brief is dus geschreven aan Joodse christenen. Vaak is de brief gelezen als een bewijs: het Joodse volk heeft afgedaan. Het christelijk geloof is nu de ware godsdienst. Maar daarin wordt niet gesproken over de volken, de gojim. De brief, het betoog, is bedoeld om zijn Joodse lezers tegen alle twijfel en verwijdering binnen de Joodse gemeenschap aan te sporen om te blijven vertrouwen op Jezus als de Messias en Hogepriester.

Deze visie op Jezus is uniek. Nergens anders in het Nieuwe Testament wordt Hij zo genoemd. Een duidelijk bewijs: In Hem wordt het verbond van JHWH met het Joodse volk niet afgedaan als oud en voorbijgaand. Het wordt juist vernieuwd, krachtiger, gerepareerd. Het oude verbond schoot tekort. Het volk kon de Thora niet volmaakt gehoorzamen. Aaron en de Levitische priesters konden geen blijvende afwassing van zonden bewerken. Door zijn gehoorzaam Thoraleven en zijn bloedstorting als offer aan God kon Jezus dat wel. Daarom is Hij de hoger-priester dan de hogepriester Aaron. Naar de ordening van Melchizedek. Vanuit de eeuwigheid. Hij is van God. Hij Pre-existent. God heeft Hem dit hoger-priesterschap gegeven als Gods Zoon. De Priester-Koning. Het hele Joodse volk van verleden, heden en toekomst. Aaron en alle Levitische priesters hebben hun redding en een heerlijke toekomst aan Hem te danken. Maar door de offers op het Loofhuttenfeest komen ook de gojim in beeld. Dat geldt temeer van de hoger-priester Jezus.

Onvoorstelbaar, wat dit voor een Jood betekent. Het einde van een eeuwenlange traditie. Hoe nu verder? De tijd is nu aangebroken om in verbondenheid aan de Zoon als zijn volk de priesterdienst in de wereld te vervullen. Geboden uit de Thora blijven gelden. De offerdienst wordt omgezet in een aan Godgewijde praktische levenswandel.
De auteur eindigt zijn luisteroefening met een aantal vragen. Hoe doen wij recht aan deze brief in “ons” Nieuwe Testament? Wat betekent deze brief voor onze kijk op het Joodse volk en op Jezus zelf? Hoe hebben wij deze brief in het verleden verstaan? Hoe preek je erover?

De auteur geeft een eigen vertaling van de tekst. Citaten uit de Septuaginta zijn cursief gedrukt met verwijzing naar de plaats, waar die staat in Tenach. Daardoor is te zien, wanneer de schrijver zelf aan het woord is en wanneer hij citeert. Daardoor is de tekst gemakkelijk leesbaar geworden en komt de heerlijkheid van Jezus Christus nog duidelijker naar voren. Ook deze luisteroefening past helemaal in de traditie van het onderzoek van de Schriften in de Joods-christelijke dialoog, zoals wij die al vele jaren van de auteur kennen. Zijn Bijbeluitleg wordt wel omschreven als “Christelijk geloof met een Hebreeuws (Joods) ijkpunt”.

Van harte aanbevolen. Namens de Commissie Kerk en Israël, J.A. van der Velden.

Recensie – Augustinus en Paulus

Augustinus en Paulus : over de werken van de wet en de werken van de genade : drie commentaren van Augustinus op Paulus’ Brief aan de Romeinen / ingeleid, vertaald en van noten voorzien door Egbert P. Bos.
Zonder de apostel Paulus zou het christendom zoals wij dat kennen, niet zijn ontstaan, terwijl zonder de invloed van de kerkvader Augustinus de christelijke theologie zich nooit zo zou hebben ontwikkeld als is gebeurd. Vandaar dat de auteur zijn aandacht richt op die teksten van Augustinus, waarin hij uitleg geeft van Paulus’ brief aan de Romeinen, zijn belangrijkste geschrift. Het gaat daarin om de verhouding tussen Wet en genade. Kort gezegd: kunnen verdiensten de mens redden of is alles afhankelijk van Gods genade? En in het laatste geval: wat is dan de functie van de Wet? Augustinus volgt Paulus’ visie dat de mens alleen door Gods genade kan worden verlost, maar voegt hieraan toe de genadevolle werking van de Heilige Geest. Deze op zich niet eenvoudige materie weet de auteur in de inleiding helder uiteen te zetten. Hoofddeel van het boek is een vertaling van genoemde geschriften van Augustinus met kort commentaar in voetnoten. Omdat deze teksten nog niet eerder in het Nederlands waren vertaald, is deze goed gedocumenteerde uitgave een aanwinst voor wie in theologie is geïnteresseerd. Met een literatuurlijst en registers op persoonsnamen. Door de heldere schrijfstijl van de auteur is dit boek ook voor niet-theologisch geschoolden toegankelijk.

Recensent: Prof. dr. K.A.D. Smelik

Boekbespreking – Brandend verlangen

WIM JANSEN, BRANDEND VERLANGEN
Na zijn emeritaat is Wim Jansen allerminst stil gaan zitten. Hij is blijven preken, geeft lezingen en is een productief schrijver, op zijn webpagina en als vaste bijdrager voor NieuwWij. Maar vooral heeft hij de laatste jaren in hoog tempo diverse boeken gepubliceerd. Met Brandend verlangen voegt hij een nieuwe titel toe aan zijn oeuvre.
Brandend verlangen is opgezet als een mystiek dagboek in de periode van mei 2019 tot mei 2020. Juist in deze tijd begon de coronacrisis, maar sloeg de crisis ook in zijn persoonlijk leven toe, met de diagnose ongeneeslijke kanker. Genoeg elementen voor een dicht op de eigen huid geschreven relaas.
Jansen beschrijft zijn dagelijkse beslommeringen, mijmeringen en belevenissen. Telkens zoekt hij naar de verbinding met God, wat voor hem niet moeilijk is. Hij ervaart zijn leven als een bestaan in God, lezen we al in de eerste bijdrage, een werkelijkheid die hem altijd omringt. Het is een zeker weten dat hem van jongs af aan begeleidt. Voor hem zo vanzelfsprekend, dat hij zich soms verwondert over wie dat niet zo beleeft. Dat zijn opgetogen godsbeleving weleens fronsende reacties oproept onder generatiegenoten en in zijn omgeving, deert hem niet. “Niettemin weet ik mij geroepen om het te blijven proberen, juist vanuit de verdeeldheid en het verschil. De Godervaring uitstralen, uitdragen, vertalen, vertellen. Het is geen keuze. Ik kan het niet laten” (p. 21).
In het vervolg lezen we wat hem raakt, prikkelt, uitdaagt of inspireert. Ondertussen kom je het nodige te weten over zijn achtergrond en levensloop. De Zeeuws-Vlaamse oergrond en de vormende indrukken van zijn vroegste jeugd. We leren een gevoelige geest kennen, die de nodige beschadigingen in het leven heeft opgelopen – ‘drie depressies en twee hartinfarcten’ naast ander fysiek ongemak. Hij bespaart zijn lezers de details van zijn urologische onderzoeken niet. Gebrek aan openhartigheid kun je hem niet verwijten.
Dat geldt ook voor de belevenissen in de intieme kring van zijn gezin en familie. Met een zekere graagte verhaalt hij over het seksuele genot met de liefde van zijn leven. Volgens Jansen “manifesteert God zich het meest fysiek in de clitoris (….) de kohinoor van de aardse vreugde” (p. 30). Het schijnt een thema te zijn waar hij vaker over geschreven heeft. In ieder geval keert het in dit dagboek regelmatig terug. Daarnaast komen kinderen en kleinkinderen met een zekere regelmaat langs, niet altijd tot genoegen van opa Jansen die zich behoorlijk op kan winden als de kleinkinderen lawaaiig door zijn tuin denderen en een spoor van vernieling achterlaten.
Het sympathieke van Jansen is, dat hij zichzelf niet spaart en zijn overgevoelige knorrigheid eerlijk toegeeft. Zoals hij ook zijn eigen ijdelheid analyseert en zijn lichtgeraaktheid. Het gekwelde ego speelt regelmatig op. Als hij zich niet erkend voelt om zijn vorige boek, roept dat woede op “dat ik überhaupt niet de erkenning krijg die – ik ben echt niet gek – mij toekomt. Het is een oud zeer. Wat ik te bieden heb, verdient een groter publiek en meer waardering dan ik heb gekregen. Omdat ik me op de belangrijkste terreinen van het leven zo gezegend weet, kost het mij moeite om dit te benoemen, maar het is een werkelijkheid. Het gaat me ook niet om eer of ego. Het is onrecht” (p. 324).
De valkuil van menig predikant is dat de behoefte om aandacht en waardering te ontvangen met jezelf op de loop gaat. Jansen weet dat van zichzelf maar al te goed, daar worstelt hij juist mee. Het is de paradox dat hij zoekt naar een mystieke godsbeleving waarin de hoogste wijsheid is zichzelf verliezen in God (“dit is het wat ik het aller allerliefste wil. Mijzelf uitvlakken, verdwijnen, opgaan in het niets zodat alleen God overblijft”- 200), maar dat hij tegelijkertijd juist daarin zijn eigen ego ultiem bevestigd ziet (“Het verdwijnen van dat ‘ik’ is niet minder, maar meer. Het is geen verlies, maar winst. Want ik word God. Wat kan een mens meer verlangen dan God zijn?”- 267). Als er door de coronamaatregelen slechts beperkt bezoek bij begrafenissen is toegestaan, maakt Jansen zich zorgen dat hij uitgerekend nu zou doodgaan, “want in zo’n bescheiden gezelschap komen de mooie muziek en teksten die ik heb uitgezocht vast minder tot hun recht” (p. 280).
Wim Jansen durft het allemaal op te schrijven. Daar gaat een bijzondere kracht van uit, de openhartigheid, de moed om zich kwetsbaar te maken. Maar, ook in het genadeloos blootleggen van eigen tekortkomingen kan een zelfgenoegzaam element sluipen. Dat is het tweede gevoel, dat je regelmatig bekruipt bij het lezen van deze mystieke bekentenisliteratuur.
Juist waar het schuurt, ergert soms, intrigeert zijn dagboek het meest. Precies daar ligt ook de kracht van het genre.
Of Brandend verlangen een ‘mystiek’ dagboek is geworden, kun je je afvragen. Over God wordt beslist niet gezwegen. Jansen heeft het vermogen om lyrische hoogten te bereiken, waarbij het al te uitbundige wat mij betreft vaak afbreuk doet aan de mystieke beleving. Mystiek is gebaat bij ingetogenheid en dat lijkt niet de sterkste kant van de auteur te zijn.
Er is niettemin veel om je door te laten raken in dit omvangrijke boek vol persoonlijke ontboezemingen. Als het geen platitude is, zou ik zeggen, dat iedere lezer m/v er wel iets van gading in kan vinden. En als de woorden je te veel zijn, dan zijn er altijd nog de fraaie foto’s van het Zeeuwse Veere en omgeving die dit bijzondere boek verrijken.
In een afsluitend interview met Marga Haas krijgt de auteur nog eens volop de ruimte om zijn levensverhaal te vertellen en zijn visie te delen.
Een bevlogen boek van een meer dan bevlogen man.

Bert Altena

Wim Jansen