Recensie – De ware Willibrord

De ware Willibrord : Dichtung und Wahrheit in de vroege schriftelijke bronnen/ Dirk Otten.

Wat kunnen we met zekerheid zeggen over de figuur van Willibrord (657/58-739), de apostel van de Lage Landen? Historicus en taalkundige Otten onderwerpt de bronnen over Willibrord aan een kritische toetsing. Volgens hem bieden twee autobiografische notities van Willibrord een veel betrouwbaarder fundament dan alle andere bronnen uit de achtste eeuw. Die laatste komen immers van Angelsaksische auteurs die het van horen zeggen moesten hebben. Zij kleurden het levensbeeld van Willibrord bij tot dat van een succesvolle verkondiger van het christendom onder Franken en Friezen. Volgens Otten is die missie verre van succesvol geweest. Daarom trok Willibrord zich terug in zijn klooster in Echternach. Dat hij een bisschopszetel in Utrecht gehad zou hebben, is volgens hem een verzinsel van Bonifatius, bedoeld om de aanspraken van de aartsbisschop van Keulen op Utrecht te ondermijnen. Otten noemt zijn studie ‘De ware Willibrord’. ‘Een andere Willibrord’ zou een betere titel geweest zijn, want ook Ottens reconstructie bevat nog veel onzekerheden en onbewezen veronderstellingen. Het boek is geïllustreerd met kleurenfoto’s van glas-in-loodvensters en bevat een literatuuroverzicht en register.
Recensent: Prof. dr. P.J.A. Nissen

Recensie – Nicodemus

Een betoog van Nicodemus? De Hebreeenbrief herlezen.

Over de schrijver van de brief verschillen de meningen. Was het Apollos of Barnabas? De auteur kiest voor Nicodemus met een vraagteken. Bekend uit het evangelie van Johannes. Hij ziet overeenkomsten tussen dit evangelie en deze brief: 1:1-2;1:5;3;1;10:19. De schrijver is dus een Joodse Schriftgeleerde, die Jezus heeft aanvaard als de beloofde Messias. Uit de hele brief blijkt zijn bekendheid met Tenach (ons Oude Testament). Die kennis veronderstelt hij ook bij zijn lezers. Honderd keer citeert hij uit de Septuaginta (de Griekse vertaling van Tenach). De brief is dus geschreven aan Joodse christenen. Vaak is de brief gelezen als een bewijs: het Joodse volk heeft afgedaan. Het christelijk geloof is nu de ware godsdienst. Maar daarin wordt niet gesproken over de volken, de gojim. De brief, het betoog, is bedoeld om zijn Joodse lezers tegen alle twijfel en verwijdering binnen de Joodse gemeenschap aan te sporen om te blijven vertrouwen op Jezus als de Messias en Hogepriester.

Deze visie op Jezus is uniek. Nergens anders in het Nieuwe Testament wordt Hij zo genoemd. Een duidelijk bewijs: In Hem wordt het verbond van JHWH met het Joodse volk niet afgedaan als oud en voorbijgaand. Het wordt juist vernieuwd, krachtiger, gerepareerd. Het oude verbond schoot tekort. Het volk kon de Thora niet volmaakt gehoorzamen. Aaron en de Levitische priesters konden geen blijvende afwassing van zonden bewerken. Door zijn gehoorzaam Thoraleven en zijn bloedstorting als offer aan God kon Jezus dat wel. Daarom is Hij de hoger-priester dan de hogepriester Aaron. Naar de ordening van Melchizedek. Vanuit de eeuwigheid. Hij is van God. Hij Pre-existent. God heeft Hem dit hoger-priesterschap gegeven als Gods Zoon. De Priester-Koning. Het hele Joodse volk van verleden, heden en toekomst. Aaron en alle Levitische priesters hebben hun redding en een heerlijke toekomst aan Hem te danken. Maar door de offers op het Loofhuttenfeest komen ook de gojim in beeld. Dat geldt temeer van de hoger-priester Jezus.

Onvoorstelbaar, wat dit voor een Jood betekent. Het einde van een eeuwenlange traditie. Hoe nu verder? De tijd is nu aangebroken om in verbondenheid aan de Zoon als zijn volk de priesterdienst in de wereld te vervullen. Geboden uit de Thora blijven gelden. De offerdienst wordt omgezet in een aan Godgewijde praktische levenswandel.
De auteur eindigt zijn luisteroefening met een aantal vragen. Hoe doen wij recht aan deze brief in “ons” Nieuwe Testament? Wat betekent deze brief voor onze kijk op het Joodse volk en op Jezus zelf? Hoe hebben wij deze brief in het verleden verstaan? Hoe preek je erover?

De auteur geeft een eigen vertaling van de tekst. Citaten uit de Septuaginta zijn cursief gedrukt met verwijzing naar de plaats, waar die staat in Tenach. Daardoor is te zien, wanneer de schrijver zelf aan het woord is en wanneer hij citeert. Daardoor is de tekst gemakkelijk leesbaar geworden en komt de heerlijkheid van Jezus Christus nog duidelijker naar voren. Ook deze luisteroefening past helemaal in de traditie van het onderzoek van de Schriften in de Joods-christelijke dialoog, zoals wij die al vele jaren van de auteur kennen. Zijn Bijbeluitleg wordt wel omschreven als “Christelijk geloof met een Hebreeuws (Joods) ijkpunt”.

Van harte aanbevolen. Namens de Commissie Kerk en Israël, J.A. van der Velden.

Recensie – Augustinus en Paulus

Augustinus en Paulus : over de werken van de wet en de werken van de genade : drie commentaren van Augustinus op Paulus’ Brief aan de Romeinen / ingeleid, vertaald en van noten voorzien door Egbert P. Bos.
Zonder de apostel Paulus zou het christendom zoals wij dat kennen, niet zijn ontstaan, terwijl zonder de invloed van de kerkvader Augustinus de christelijke theologie zich nooit zo zou hebben ontwikkeld als is gebeurd. Vandaar dat de auteur zijn aandacht richt op die teksten van Augustinus, waarin hij uitleg geeft van Paulus’ brief aan de Romeinen, zijn belangrijkste geschrift. Het gaat daarin om de verhouding tussen Wet en genade. Kort gezegd: kunnen verdiensten de mens redden of is alles afhankelijk van Gods genade? En in het laatste geval: wat is dan de functie van de Wet? Augustinus volgt Paulus’ visie dat de mens alleen door Gods genade kan worden verlost, maar voegt hieraan toe de genadevolle werking van de Heilige Geest. Deze op zich niet eenvoudige materie weet de auteur in de inleiding helder uiteen te zetten. Hoofddeel van het boek is een vertaling van genoemde geschriften van Augustinus met kort commentaar in voetnoten. Omdat deze teksten nog niet eerder in het Nederlands waren vertaald, is deze goed gedocumenteerde uitgave een aanwinst voor wie in theologie is geïnteresseerd. Met een literatuurlijst en registers op persoonsnamen. Door de heldere schrijfstijl van de auteur is dit boek ook voor niet-theologisch geschoolden toegankelijk.

Recensent: Prof. dr. K.A.D. Smelik

Boekbespreking – Brandend verlangen

WIM JANSEN, BRANDEND VERLANGEN
Na zijn emeritaat is Wim Jansen allerminst stil gaan zitten. Hij is blijven preken, geeft lezingen en is een productief schrijver, op zijn webpagina en als vaste bijdrager voor NieuwWij. Maar vooral heeft hij de laatste jaren in hoog tempo diverse boeken gepubliceerd. Met Brandend verlangen voegt hij een nieuwe titel toe aan zijn oeuvre.
Brandend verlangen is opgezet als een mystiek dagboek in de periode van mei 2019 tot mei 2020. Juist in deze tijd begon de coronacrisis, maar sloeg de crisis ook in zijn persoonlijk leven toe, met de diagnose ongeneeslijke kanker. Genoeg elementen voor een dicht op de eigen huid geschreven relaas.
Jansen beschrijft zijn dagelijkse beslommeringen, mijmeringen en belevenissen. Telkens zoekt hij naar de verbinding met God, wat voor hem niet moeilijk is. Hij ervaart zijn leven als een bestaan in God, lezen we al in de eerste bijdrage, een werkelijkheid die hem altijd omringt. Het is een zeker weten dat hem van jongs af aan begeleidt. Voor hem zo vanzelfsprekend, dat hij zich soms verwondert over wie dat niet zo beleeft. Dat zijn opgetogen godsbeleving weleens fronsende reacties oproept onder generatiegenoten en in zijn omgeving, deert hem niet. “Niettemin weet ik mij geroepen om het te blijven proberen, juist vanuit de verdeeldheid en het verschil. De Godervaring uitstralen, uitdragen, vertalen, vertellen. Het is geen keuze. Ik kan het niet laten” (p. 21).
In het vervolg lezen we wat hem raakt, prikkelt, uitdaagt of inspireert. Ondertussen kom je het nodige te weten over zijn achtergrond en levensloop. De Zeeuws-Vlaamse oergrond en de vormende indrukken van zijn vroegste jeugd. We leren een gevoelige geest kennen, die de nodige beschadigingen in het leven heeft opgelopen – ‘drie depressies en twee hartinfarcten’ naast ander fysiek ongemak. Hij bespaart zijn lezers de details van zijn urologische onderzoeken niet. Gebrek aan openhartigheid kun je hem niet verwijten.
Dat geldt ook voor de belevenissen in de intieme kring van zijn gezin en familie. Met een zekere graagte verhaalt hij over het seksuele genot met de liefde van zijn leven. Volgens Jansen “manifesteert God zich het meest fysiek in de clitoris (….) de kohinoor van de aardse vreugde” (p. 30). Het schijnt een thema te zijn waar hij vaker over geschreven heeft. In ieder geval keert het in dit dagboek regelmatig terug. Daarnaast komen kinderen en kleinkinderen met een zekere regelmaat langs, niet altijd tot genoegen van opa Jansen die zich behoorlijk op kan winden als de kleinkinderen lawaaiig door zijn tuin denderen en een spoor van vernieling achterlaten.
Het sympathieke van Jansen is, dat hij zichzelf niet spaart en zijn overgevoelige knorrigheid eerlijk toegeeft. Zoals hij ook zijn eigen ijdelheid analyseert en zijn lichtgeraaktheid. Het gekwelde ego speelt regelmatig op. Als hij zich niet erkend voelt om zijn vorige boek, roept dat woede op “dat ik überhaupt niet de erkenning krijg die – ik ben echt niet gek – mij toekomt. Het is een oud zeer. Wat ik te bieden heb, verdient een groter publiek en meer waardering dan ik heb gekregen. Omdat ik me op de belangrijkste terreinen van het leven zo gezegend weet, kost het mij moeite om dit te benoemen, maar het is een werkelijkheid. Het gaat me ook niet om eer of ego. Het is onrecht” (p. 324).
De valkuil van menig predikant is dat de behoefte om aandacht en waardering te ontvangen met jezelf op de loop gaat. Jansen weet dat van zichzelf maar al te goed, daar worstelt hij juist mee. Het is de paradox dat hij zoekt naar een mystieke godsbeleving waarin de hoogste wijsheid is zichzelf verliezen in God (“dit is het wat ik het aller allerliefste wil. Mijzelf uitvlakken, verdwijnen, opgaan in het niets zodat alleen God overblijft”- 200), maar dat hij tegelijkertijd juist daarin zijn eigen ego ultiem bevestigd ziet (“Het verdwijnen van dat ‘ik’ is niet minder, maar meer. Het is geen verlies, maar winst. Want ik word God. Wat kan een mens meer verlangen dan God zijn?”- 267). Als er door de coronamaatregelen slechts beperkt bezoek bij begrafenissen is toegestaan, maakt Jansen zich zorgen dat hij uitgerekend nu zou doodgaan, “want in zo’n bescheiden gezelschap komen de mooie muziek en teksten die ik heb uitgezocht vast minder tot hun recht” (p. 280).
Wim Jansen durft het allemaal op te schrijven. Daar gaat een bijzondere kracht van uit, de openhartigheid, de moed om zich kwetsbaar te maken. Maar, ook in het genadeloos blootleggen van eigen tekortkomingen kan een zelfgenoegzaam element sluipen. Dat is het tweede gevoel, dat je regelmatig bekruipt bij het lezen van deze mystieke bekentenisliteratuur.
Juist waar het schuurt, ergert soms, intrigeert zijn dagboek het meest. Precies daar ligt ook de kracht van het genre.
Of Brandend verlangen een ‘mystiek’ dagboek is geworden, kun je je afvragen. Over God wordt beslist niet gezwegen. Jansen heeft het vermogen om lyrische hoogten te bereiken, waarbij het al te uitbundige wat mij betreft vaak afbreuk doet aan de mystieke beleving. Mystiek is gebaat bij ingetogenheid en dat lijkt niet de sterkste kant van de auteur te zijn.
Er is niettemin veel om je door te laten raken in dit omvangrijke boek vol persoonlijke ontboezemingen. Als het geen platitude is, zou ik zeggen, dat iedere lezer m/v er wel iets van gading in kan vinden. En als de woorden je te veel zijn, dan zijn er altijd nog de fraaie foto’s van het Zeeuwse Veere en omgeving die dit bijzondere boek verrijken.
In een afsluitend interview met Marga Haas krijgt de auteur nog eens volop de ruimte om zijn levensverhaal te vertellen en zijn visie te delen.
Een bevlogen boek van een meer dan bevlogen man.

Bert Altena

Wim Jansen

Boekbespreking – Rattenvangers van het onbehagen

Gevaar van totalitarisme is de wereld nog niet uit

door Theo Krabbe

Het ontstaan van totalitaire regeringsvormen rond de Tweede Wereldoorlog (1939-1945), zoals die in Duitsland (fascisme) onder leiding van Adolf Hitler en in Rusland (communisme) onder leiding van Stalin, kan zich dat tegenwoordig herhalen? Zijn daarvoor voldoende noodzakelijke voorwaarden aanwezig? En gebeurt dat op dit moment alweer in sommige landen op de wereld? Op welke manier kunnen wij er aan bijdragen dat de geschiedenis wat betreft die twee totalitaire regeringsvormen van fascisme en communisme zich niet herhaalt?

Op die kwesties trachten Petra Bolhuis, Theo Meereboer en Gradus van Florestein een antwoord te vinden in het boek Rattenvangers van het onbehagen, dat onlangs bij Uitgeverij Van Warven te Kampen, die boeken op het gebied van religie en zingeving uitgeeft, verschenen is. Bolhuis en Meereboer zijn allebei filosofen, Van Florestein een voormalig psychiater en psychotherapeut. In hun boek gaan de drie auteurs in op de verschijnselen, de voedingsbodem, de herhaling en het voorkomen van totalitarisme.

Bolhuis, Meereboer en Van Florestein gaan daarvoor te rade bij de Duits-Amerikaanse Joodse filosofe en politieke denker Hannah Arendt (1906-1975), die uit Duitsland vluchtte vanwege het nationaal-socialisme en de Jodenvervolging. In haar diepgravende studie The Origins of Totalitarianism uit 1951 analyseert Arendt de historische achtergronden van de totalitaire staat. Aan de orde komen onder andere de vrijheid van het individu, de concentratiekampen, propaganda en geweld, de verdwijning van het verschil tussen feit en fictie, en het maken van de leugen tot waarheid. In een totalitaire samenleving gaat het er niet om dat de massa doet wat de leider denkt, maar dat de massa denkt zoals de leider denkt. En wie niet denkt zoals de leider is een vijand van de staat. Die mag vernederd, opgesloten, vernietigd en uitgemoord worden. Hitler liet zich leiden door de ideologie van het sociaal-darwinisme en streefde naar een superieur zuiver Arisch ras. Stalin hing het historisch-materialisme aan, volgens welke de geschiedenis zich als vanzelf ontwikkelt richting de communistische heilsstaat. Tegenstanders werden in Siberische strafkampen opgesloten of direct uit de weg geruimd. “In tegenstelling tot een totalitaire beweging, is een totale heerschappij alleen mogelijk in landen met een grote massa overbodigen, die gemist kunnen worden zonder dat het tot een desastreuze ontvolking leidt”, voegde Hannah Arendt er aan toe.

De totalitaire systemen van fascisme (1933-1945) en communisme (1929-1953) zijn uniek in de geschiedenis. Ze waren nog niet eerder voorgekomen. Maar het gevaar van het totalitarisme is de wereld nog niet uit. Globalisering en automatisering dragen bij aan de ellende en de armoede van burgers. “Vanuit de onvrede en de haat die hieruit voort kunnen vloeien wordt een voedingsbodem geschapen die het risico vergroot dat de burger opgaat in een verleidelijke politieke beweging die met leugens, onkunde en nepnieuws een betere economische situatie belooft”, schrijven Bolhuis, Meereboer en Van Florestein. “Vanuit hun wanhoop en uitzichtloosheid kunnen burgers mogelijk zelfs hun ziel uitleveren aan die politieke bewegingen die van hen een offer vragen opdat hun economische situatie in de verre toekomst zal verbeteren, of opdat het heil van hun ziel in het hiernamaals is gewaarborgd”. In het westen zijn de noodzakelijke voorwaarden voor het totalitarisme echter niet voldoende aanwezig. Ook al ondermijnen uitspraken van populistische politici als Thierry Baudet van Forum voor Democratie en Geert Wilders van de Partij voor de Vrijheid de democratie. Wel wijzen de drie auteurs indringend op het gevaar van islamitische terreurbewegingen en de totalitaire regimes in China, waar Oeigoeren (moslims) naar strafkampen worden verbannen, en in Myanmar, waar de boeddhistische meerderheid de islamitische minderheid van de Rohingya’s uitmoordt.

Of individuen een steentje kunnen bijdragen aan het voorkomen van totalitarisme? Daar zijn de twee filosofen en de voormalige psychiater en psychotherapeut ten stelligste van overtuigd. Zo kunnen burgers zich aansluiten bij een wereldwijd platform dat ijvert voor de bestrijding van nepnieuws, voor het behoud van de democratie, voor het milieu en voor een rechtvaardige samenleving. Voor het eigen oordeel is het individu tegenwoordig echter volledig op zichzelf teruggeworpen. “We kunnen dan gemakkelijk ten prooi vallen aan het gevoel dat het er allemaal niet toe doet en dat we als enkeling niets bijdragen aan de gebeurtenissen. Hierbij moeten we gaan vertrouwen op de medemensen van ‘goede wille’. Onze zoektocht naar het goede staat niet geïsoleerd in de wereld; veel mensen zoeken naar het goede, ieder op zijn of haar eigen manier.” En daar hoort ook kritiek bij. “Kritiek hebben op elkaar is ook te zien als een manier om elkaar te helpen bewust te worden van ons denken en handelen. En misschien is het monddood maken van kritiek wel een noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van een totalitair systeem.”

 

Auteurs : Petra Bolhuis, Theo Meereboer, Gradus van Florestein.

Boekbespreking – De ware Willibrord

Hij heeft een onbetwiste plaats in de Canon van Nederland: Willibrord (658-739). Onlangs is weer een boek over de man die bekend is geworden als ‘verbreider van het christendom’ verschenen. Auteur: dr. Dirk Otten. Hij studeerde Duitse taal- en letterkunde, met als bijvakken Germaanse godsdienstgeschiedenis en Oudsaksisch. Hij was jarenlang leraar. In 2004 is hij begonnen met onderzoek naar de kersteningsgeschiedenis van de Saksen en de Friezen. Hij publiceerde twee boekjes over de missionaris Lebuïnus en twee over de bekering van de Saksen en de Friezen, alsmede biografieën over Willehad, die vooral in Drenthe werkzaam was, en over de Friese missionaris Ludger.
Ik schreef dat er ‘weer’ een boek over Willibrord verschenen is. Het is het zoveelste. Dat roept de vraag op waarin de nieuwe uitgave zich van de andere onderscheidt. Welnu: Otten probeert ‘de ware Willibrord’ op het spoor te komen. In dit verband een opmerking over de ondertitel van zijn boek: ‘Dichtung und Wahrheit in de vroege schriftelijke bronnen’. Het woordpaar ‘Dichtung und Wahrheit’ is ontleend aan het autobiografische werk Aus meinem Leben van Goethe. Het kan in het Nederlands weergegeven worden met ‘feit en fictie’. Veel van wat over Willibrord geschreven is, blijkt onder de categorie ‘fictie’ te vallen. Het gaat dan om legendarische dan wel hagiografische verzinsels die in de loop der tijden aan de feitelijke biografie van de missionaris zijn toegevoegd.
Over ‘weer’ een boek over Willibrord gesproken: al in de achtste eeuw hebben drie beroemde landgenoten over hem geschreven. Om te beginnen was dat Beda Venerabilis, de eerbiedwaardige Beda. Acht jaar vóór het overlijden van Willibrord rondde hij zijn ‘Kerkgeschiedenis van het Engelse volk’ af. In twee hoofdstukken daarvan gaf hij door wat hem over de missionaris bekend was. Vervolgens: Alcuïnus, de geleerde leider van de Kathedraalschool in York. Hij schreef een heiligenleven over Willibrord, trouwens ook nog een versie in dichtvorm. Ten slotte: Bonifatius, die als aartsbisschop van Mainz een van de meest invloedrijke mannen binnen de kerk van Rome was. In 753 schreef hij een brief aan de paus met daarin informatie over wat Willibrord met zijn missie-arbeid onder de Friezen had bereikt. Overigens: Willibrord heeft ook het een en ander over zichzelf geschreven. Je zou zeggen: alles met elkaar moet dat een betrouwbaar beeld geven. Dat is evenwel niet het geval, aldus Otten. Veel getuigenissen beantwoorden niet aan de historische werkelijkheid.Het gangbare beeld van Willibrord blijkt niet te kloppen. Men kan volgens Ottten niet stellen dat Willibrord de door de Friezen bewoonde landstreek, die toen trouwens veel groter was dan het huidige Fryslân, tot het christendom bekeerd heeft. Allerlei kunstwerken laten de predikende missionaris wel zien met eerbiedig luisterende Friezen, die hun oude Germaanse natuurreligie wensten op te geven voor het christendom, maar dat heeft een hoog gehalte van ‘te mooi om waar te zijn’. Willibrord was een missionaris in oorlogstijd. Het heeft de Franken veel moeite gekost om de Friezen op te knieën te krijgen. Het geeft te denken dat Bonifatius zijn arbeid onder die bevolking in 716 heeft moeten staken. De Friezen bleken geen boodschap te hebben aan zijn evangelieprediking. Nog iets: Willibrord is nooit bisschop of aartsbisschop van Utrecht geweest. Traiectum was in zijn tijd een bescheiden missiepost. Willibrord is ook nooit in de meest noordelijke Friese gebieden geweest en hij is al helemaal niet naar de Scandinavische missiegebieden gevaren. Willibrord heeft inderdaad een onbetwiste plaats in de Canon van Nederland gekregen. Er is geen reden om hem die plek te ontzeggen. Wel is op basis van de historische reconstructie van Otten duidelijk dat het gangbare beeld van de missionaris bijgesteld moet worden. Maar misschien kun je wel zeggen dat alle legendarische dan wel hagiografische verzinsels die aan zijn feitelijke biografie zijn toegevoegd zijn betekenis juist onderstrepen. Otten heeft weer een boeiend boek aan zijn reeks over de kersteningsgeschiedenis onder de Saksen en de Friezen toegevoegd. De uitgave is verluchtigd met fraaie foto’s van de gebrandschilderde ramen van de Willibrorduskapel te Vianden in Luxemburg.

Dirk Otten, De ware Willibrord. Dichtung und Wahrheit in de vroege schriftelijke bronnen;

Podcast : een sterke vrouw

Harry Smit in gesprek met Luuc Smit over ‘Een sterke Vrouw’

Harry Smit (auteur van ‘Een sterke vrouw’) ging in gesprek met zijn broer Luuc (voorzanger van de Joodse gemeente in Zeeland). Harry Smit geeft met zijn nieuwe boek een veelzijdige kijk op de rol van de vrouw in de Talmoed

Klik hier voor het beluisteren van de podcast

Podcast : “de kosmische moeder”

Radio-uitzending met als thema “de Kosmische Moeder”

Een gesprek met Agnes Holvast over haar nieuwste boek: De Kosmische Moeder. Verder gaat het gesprek over vrouwen en spiritualiteit in het algemeen.

Dit gesprek werd op dinsdag 24 november 2020 uitgezonden op Rararadio

Om dit terug te luisteren klik op deze link

Recensie – Een hemel voor Theo – Beatrice Jongkind

Het zat eraan te komen, maar toch nog onverwachts komt het Einde Theo halen. Razendsnel voert hij hem mee naar de hemel en Theo kijkt zijn ogen uit. Net gestorven, zit hij nog in een overgangsfase, een quarantaine, maar dat verandert spoedig. Want uit zorg voor zijn familie op aarde doorbreekt Theo via een oude telefoon zijn quarantaine en zorgt dat zijn begrafenis geregeld wordt. Blijkbaar is hij iemand die geeft om zijn naasten en van ‘Godzelf’ krijgt hij daarom het verzoek om engel te worden. Samen met zijn collega’s moet hij op aarde zielen upgraden, dat wil zeggen van halve of kwart zielen hele maken. De uitvinding die Theo doet, is dat je daarvoor niet naar de aarde hoeft, maar dat je dat ook in de hemel kunt doen. Is ‘Godzelf’ hier blij mee? Hij is dat zeker niet met mensen die menen te weten hoe het zit, zoals die schrijver van ‘De ontdekking van de hemel’. Het boekje neemt je mee op een surrealistische wandeling door ‘de hemel’ en geeft daar een verfrissende kijk op. Zeker in het begin verraste mij dat. Tegen het eind krijgt het verhaal iets “Bommelliaans’, als het gaat over ‘halve zolen’, ‘poenscheppers’ en ‘zwarte zielen’. Maar het slot is verrassend en het geheel blijft aardig.

Recensent: Beatrice L. Jongkind