Boekbespreking – Brandend verlangen

WIM JANSEN, BRANDEND VERLANGEN
Na zijn emeritaat is Wim Jansen allerminst stil gaan zitten. Hij is blijven preken, geeft lezingen en is een productief schrijver, op zijn webpagina en als vaste bijdrager voor NieuwWij. Maar vooral heeft hij de laatste jaren in hoog tempo diverse boeken gepubliceerd. Met Brandend verlangen voegt hij een nieuwe titel toe aan zijn oeuvre.
Brandend verlangen is opgezet als een mystiek dagboek in de periode van mei 2019 tot mei 2020. Juist in deze tijd begon de coronacrisis, maar sloeg de crisis ook in zijn persoonlijk leven toe, met de diagnose ongeneeslijke kanker. Genoeg elementen voor een dicht op de eigen huid geschreven relaas.
Jansen beschrijft zijn dagelijkse beslommeringen, mijmeringen en belevenissen. Telkens zoekt hij naar de verbinding met God, wat voor hem niet moeilijk is. Hij ervaart zijn leven als een bestaan in God, lezen we al in de eerste bijdrage, een werkelijkheid die hem altijd omringt. Het is een zeker weten dat hem van jongs af aan begeleidt. Voor hem zo vanzelfsprekend, dat hij zich soms verwondert over wie dat niet zo beleeft. Dat zijn opgetogen godsbeleving weleens fronsende reacties oproept onder generatiegenoten en in zijn omgeving, deert hem niet. “Niettemin weet ik mij geroepen om het te blijven proberen, juist vanuit de verdeeldheid en het verschil. De Godervaring uitstralen, uitdragen, vertalen, vertellen. Het is geen keuze. Ik kan het niet laten” (p. 21).
In het vervolg lezen we wat hem raakt, prikkelt, uitdaagt of inspireert. Ondertussen kom je het nodige te weten over zijn achtergrond en levensloop. De Zeeuws-Vlaamse oergrond en de vormende indrukken van zijn vroegste jeugd. We leren een gevoelige geest kennen, die de nodige beschadigingen in het leven heeft opgelopen – ‘drie depressies en twee hartinfarcten’ naast ander fysiek ongemak. Hij bespaart zijn lezers de details van zijn urologische onderzoeken niet. Gebrek aan openhartigheid kun je hem niet verwijten.
Dat geldt ook voor de belevenissen in de intieme kring van zijn gezin en familie. Met een zekere graagte verhaalt hij over het seksuele genot met de liefde van zijn leven. Volgens Jansen “manifesteert God zich het meest fysiek in de clitoris (….) de kohinoor van de aardse vreugde” (p. 30). Het schijnt een thema te zijn waar hij vaker over geschreven heeft. In ieder geval keert het in dit dagboek regelmatig terug. Daarnaast komen kinderen en kleinkinderen met een zekere regelmaat langs, niet altijd tot genoegen van opa Jansen die zich behoorlijk op kan winden als de kleinkinderen lawaaiig door zijn tuin denderen en een spoor van vernieling achterlaten.
Het sympathieke van Jansen is, dat hij zichzelf niet spaart en zijn overgevoelige knorrigheid eerlijk toegeeft. Zoals hij ook zijn eigen ijdelheid analyseert en zijn lichtgeraaktheid. Het gekwelde ego speelt regelmatig op. Als hij zich niet erkend voelt om zijn vorige boek, roept dat woede op “dat ik überhaupt niet de erkenning krijg die – ik ben echt niet gek – mij toekomt. Het is een oud zeer. Wat ik te bieden heb, verdient een groter publiek en meer waardering dan ik heb gekregen. Omdat ik me op de belangrijkste terreinen van het leven zo gezegend weet, kost het mij moeite om dit te benoemen, maar het is een werkelijkheid. Het gaat me ook niet om eer of ego. Het is onrecht” (p. 324).
De valkuil van menig predikant is dat de behoefte om aandacht en waardering te ontvangen met jezelf op de loop gaat. Jansen weet dat van zichzelf maar al te goed, daar worstelt hij juist mee. Het is de paradox dat hij zoekt naar een mystieke godsbeleving waarin de hoogste wijsheid is zichzelf verliezen in God (“dit is het wat ik het aller allerliefste wil. Mijzelf uitvlakken, verdwijnen, opgaan in het niets zodat alleen God overblijft”- 200), maar dat hij tegelijkertijd juist daarin zijn eigen ego ultiem bevestigd ziet (“Het verdwijnen van dat ‘ik’ is niet minder, maar meer. Het is geen verlies, maar winst. Want ik word God. Wat kan een mens meer verlangen dan God zijn?”- 267). Als er door de coronamaatregelen slechts beperkt bezoek bij begrafenissen is toegestaan, maakt Jansen zich zorgen dat hij uitgerekend nu zou doodgaan, “want in zo’n bescheiden gezelschap komen de mooie muziek en teksten die ik heb uitgezocht vast minder tot hun recht” (p. 280).
Wim Jansen durft het allemaal op te schrijven. Daar gaat een bijzondere kracht van uit, de openhartigheid, de moed om zich kwetsbaar te maken. Maar, ook in het genadeloos blootleggen van eigen tekortkomingen kan een zelfgenoegzaam element sluipen. Dat is het tweede gevoel, dat je regelmatig bekruipt bij het lezen van deze mystieke bekentenisliteratuur.
Juist waar het schuurt, ergert soms, intrigeert zijn dagboek het meest. Precies daar ligt ook de kracht van het genre.
Of Brandend verlangen een ‘mystiek’ dagboek is geworden, kun je je afvragen. Over God wordt beslist niet gezwegen. Jansen heeft het vermogen om lyrische hoogten te bereiken, waarbij het al te uitbundige wat mij betreft vaak afbreuk doet aan de mystieke beleving. Mystiek is gebaat bij ingetogenheid en dat lijkt niet de sterkste kant van de auteur te zijn.
Er is niettemin veel om je door te laten raken in dit omvangrijke boek vol persoonlijke ontboezemingen. Als het geen platitude is, zou ik zeggen, dat iedere lezer m/v er wel iets van gading in kan vinden. En als de woorden je te veel zijn, dan zijn er altijd nog de fraaie foto’s van het Zeeuwse Veere en omgeving die dit bijzondere boek verrijken.
In een afsluitend interview met Marga Haas krijgt de auteur nog eens volop de ruimte om zijn levensverhaal te vertellen en zijn visie te delen.
Een bevlogen boek van een meer dan bevlogen man.

Bert Altena

(Visited 27 times, 1 visits today)