Recensie Het Rode Boek – de groene Amsterdammer
Profiel: Carl Gustav Jung
De laatste tovenaar
Onlangs verscheen Carl Jungs hoofdwerk Het Rode Boek, een ontdekkingsreis door zijn geest, voor het eerst in het Nederlands. Wat verklaart de herwaardering van deze beroemde dokter van de ziel?
Zwitserland, 1913. Een jonge psychiater doezelt in een trein, het heuvelachtige landschap trekt slaperig aan hem voorbij. Plotseling ziet de man vanuit het raam van zijn coupé een zee van bloed tegen de bergen klotsen. De kaart van Europa verschijnt voor zijn geestesoog. Een rode vlek verspreidt zich over de noordelijke landen, de rode golven komen tot stilstand aan de voeten van de Alpen. De hallucinatie verdwijnt weer, maar de man is er niet gerust op. Wat voor visioen was dit? Wordt hij psychotisch? Het jaar erop breekt de Eerste Wereldoorlog uit.
Carl Gustav Jung (1875-1961) had wel vaker hallucinaties en stemmen in zijn hoofd. Onrustbarend vaak kwamen zijn voorspellingen uit. In zulke dingen zag hij bewijs dat er meer is tussen hemel en aarde en dat de menselijke geest veel complexer is dan de rationele wetenschap ooit zal kunnen bevroeden. Naast Sigmund Freud, zijn leermeester en later zijn rivaal, is Jung waarschijnlijk de beroemdste dokter van de ziel. Hij is geliefd onder de wat meer ruimdenkende psychologen en psychiaters. En hoewel zijn ideeën lang niet zo gemeengoed zijn geworden als die van Freud hebben ze wel degelijk hun sporen achtergelaten in de psychologie. Naast concepten als het ‘collectieve onbewuste’ en de archetypen legde hij onder meer de basis voor de leugendetectortest, beschreef hij cruciale persoonlijkheidstypen en muntte hij begrippen als ‘extravert’ en ‘introvert’. Buiten de academie wordt hij gezien als de grondlegger van de New Age-beweging. Na de publicatie van een aantal onthullende boeken staat Jung inmiddels ook bekend als een schavuit; hij hield er naast zijn huwelijk nogal wat vriendinnetjes op na, waaronder patiënten.
Er zijn twee dingen met Jung aan de hand. Allereerst is er nieuw werk: onlangs verscheen in het Nederlands voor het eerst zijn magnum opus, Liber Novus: Het Rode Boek, een door Jung zelf gekalligrafeerde ontdekkingsreis door zijn geest. The New York Times noemde het de ‘heilige graal van het onbewuste’. Later dit jaar verschijnen voor het eerst de ‘zwarte cahiers’, die aan het rode boek voorafgingen, in het Duits en Engels. Daarnaast zijn Jungs theorieën inmiddels geannexeerd door conservatieve denkers en alt-right. De controversiële hoogleraar psychologie Jordan Peterson is een groot bewonderaar. ‘Ik ken geen intelligentere schrijver dan Jung’, zegt hij in een van zijn vele lezingen. ‘Mogelijk met Nietzsche als enige uitzondering.’
Wat zou Jung daar zelf van hebben gevonden?
Carl Jung was 38 toen hij het bloed tegen de bergen zag klotsen. Hij was een forse kerel, hoffelijk gekleed, kortgeknipt haar, getrimd snorretje. Maar achter zijn degelijke Zwitserse uiterlijk school een wilde denker. Kort voor het visioen had Jung alle banden met zijn leermeester verbroken. Lange tijd was hij de kroonprins van de psychoanalytische beweging, voorbestemd om de fakkel van Freud over te nemen. Maar Freud maakte zich zorgen over Jungs groeiende interesse in esoterie en paranormale verschijnselen. Jung was geïnteresseerd in de psychologische betekenis van mythen, astrologie, hekserij. Het betrof een verschil in temperament; Freud was een wetenschapper, Jung een mysticus.
Jung las het werk van Freud voor het eerst in 1900 en hij was meteen onder de indruk. Hij begon de psychoanalytische theorieën over het onbewuste toe te passen in zijn eigen werk met patiënten – met succes. Een tijdlang behandelde hij mensen met een geïmproviseerde vorm van psychoanalytische therapie. ‘Het duurde nog tot 1907 totdat ik Freud ontmoette’, zei hij later in een televisie-interview met de BBC.
De ontmoeting tussen de twee mannen moet legendarisch zijn geweest. De oude Sigmund en de jonge Carl bespraken elf uur lang het onbewuste en de werking van de menselijke geest. Ze analyseerden elkaars dromen en Jung werd al gauw Freuds favoriete leerling. Niet in de laatste plaats omdat de Zwitser géén jood was en Freud vreesde dat de psychoanalyse de reputatie van een ‘joodse wetenschap’ opgeplakt zou krijgen.
In Freud zag Jung de intellectuele vader die hij nooit had gehad; zijn biologische vader was een vriendelijke plattelandsdominee. Freud nam hem mee op studiereis naar de Verenigde Staten en bombardeerde hem tot hoofd van de pasgeboren Internationale Psychoanalytische Vereniging. Maar de barstjes in de vriendschap ontstonden al snel. Freud was jaloers op zijn getalenteerde leerling; hij was bang dat er zich tussen hen een oedipaal drama ontvouwde, dat Jung hem van zijn troon wilde stoten. Volgens Jung waren de verschillen inhoudelijk. ‘Freud was star in zijn denken’, zei hij later. ‘Hij was een dokter, geen denker. Ik kon het niet met hem eens worden over de inhoud van het onbewuste.’
Freuds nadruk op het lichamelijke karakter van het onbewuste, met daarin lichamelijke driften en verdrongen verlangens, was naar Jungs idee te beperkt. Hij meende dat er zich méér in ons onbewuste schuilhield, namelijk de gehele menselijke geschiedenis. ‘We zijn grotendeels het product van onze culturele achtergrond’, zei Jung. ‘We zijn niet het product van vandaag of gisteren, maar juist van een onmetelijk tijdperk.’
De breuk met Freud stortte Jung in een diepe depressie. In die tijd had hij allerlei merkwaardige dromen en visioenen. Maar eenmaal bevrijd van Freud en zijn theorieën besloot hij op ontdekking te gaan in zijn eigen onbewuste. Wat hij daar aantrof zou de basis worden van Liber Novus. Jung wekte hallucinaties bij zichzelf op en beschreef de beelden en verhalen die hij zag in zwarte cahiers, die hij redigeerde en herschreef in een groot rood boek. Het resultaat was een soort heldendicht: een man op zoek naar zijn ziel, met wat vleugjes Dante en Nietzsche in de mix. In het verhaal reist Jung onder meer door het dodenrijk, ontmoet hij de duivel en wordt hij verliefd op zijn zus. Hij stuurde het boek op naar een aantal vrienden en collega’s, waaronder Hermann Hesse, maar besloot uiteindelijk dat het niet gepubliceerd mocht worden. Hij was bang dat het werk zijn reputatie als wetenschapper zou schaden – waarschijnlijk terecht. Dus in plaats daarvan gebruikte hij het als inspiratiebron voor zijn psychologische theorieën.
Na zijn dood besloten de erven Jung om dit vreemde document op te sluiten in een Zwitserse bankkluis. Daar bleef het liggen, tot 1997.
Sonu Shamdasani is een lijzige man van Indiase afkomst met warrig zwartgrijs haar. Hij spreekt geserreerd en met een keurig Brits accent. Overdag doceert hij geschiedenis van de psychologie aan University College London, ’s avonds is hij vaak met zijn collega’s en studenten te vinden in de betere pubs van die stad en, na sluitingstijd, in de hotellobby’s.
‘Jung was teleurgesteld in de wetenschap’, vertelt Shamdasani op zo’n avond, terwijl hij een voortreffelijk glas wijn inschenkt. ‘Dus zocht hij zijn heil in de mythologie. Dat is, in essentie, de basis van het rode boek.’ Op de kaft van de Engelse editie van Liber Novus staat in gouden letters: ‘met een inleiding van Sonu Shamdasani’. Het lukte de hoogleraar als eerste en enige om toegang te krijgen tot Jungs werk.
In de jaren negentig publiceerde een Amerikaanse onderzoeker, Richard Noll, het boek The Jung Cult (1994). In die tekst zet de Amerikaan Jung weg als een ontspoorde goeroe, leider van een sekscultus en een racist. ‘Het is een belachelijk werk’, zegt Shamdasani beslist. Shamdasani is zelf geen jungiaan – ‘ik ben historicus’, zegt hij bijna beledigd – maar hij heeft geen goed woord over voor het werk van Noll. ‘Pure geschiedvervalsing’, zegt hij. Nolls boek leest heerlijk weg, maar is gebaseerd op weinig concreet bewijs. Het leest als het verslag van een gedesillusioneerde volgeling die nog een appeltje te schillen heeft met zijn voormalige idool. Maar na de publicatie van The Jung Cult raakten de erven Jung in paniek; de reputatie van hun familielid stond op het spel. Ze deden er alles aan om de publicatie van Nolls boek te verhinderen en draaiden de bankkluis met daarin Liber Novus nog eens extra op slot. Wat als dat vreemde meesterwerk in handen zou vallen van een fraudeur als Noll? ‘Het had de reputatie van Jung voorgoed kunnen vernietigen’, zegt Shamdasani sober.
Volgens Joe Manning, aanhanger van alt-right, biedt Jung een tegenwicht aan het ‘losgeslagen feminisme’ en het verlies aan ‘echte mannelijkheid’
Op dat moment, rond 1997, verscheen Sonu Shamdasani ten tonele. Omdat Jung destijds Liber Novus naar een aantal vrienden had opgestuurd, moest dat wel betekenen dat er pagina’s uit het boek in circulatie waren. Shamdasani zocht stad en land af, bracht alle beschikbare fotokopieën van pagina’s uit Het Rode Boek bijeen en stuurde transcripties op naar de erfgenamen van Jung. Zijn logica was als volgt: dit document gaat een keer uitlekken. ‘Als jullie, de erfgenamen dus, niet willen dat het in de handen van een charlatan als Richard Noll terechtkomt, stel ik voor dat ik een bibliofiele versie van het boek uitgeef, met een degelijke, academische inleiding.’
Een sterk staaltje speurwerk en onderhandeling dus. Schoorvoetend gaf de familie uiteindelijk in het jaar 2000 toestemming om het werk te publiceren. ‘Het bleek een vruchtbare samenwerking’, zegt Shamdasani droogjes. ‘Al maakte de familie het me niet bepaald gemakkelijk.’
Jarenlang vloog Shamdasani heen en weer tussen Londen en Zürich. Hij werkte non-stop aan het boek. Hij redigeerde het, voorzag het van duizenden voetnoten en schreef een lange, historische inleiding. ‘Op een gegeven moment dacht ik dat ik gek werd’, geeft Shamdasani toe. In 2009 verscheen het boek met veel tromgeroffel in een schitterende facsimile-uitgave. De Nederlandse vertaling verscheen vorig jaar, in een bescheiden editie, zonder Jungs mooie illustraties. Momenteel werkt Shamdasani aan het persklaar maken van de zwarte cahiers. Het belang van de zwarte cahiers en Liber Novus voor verdere studies over Jung is niet te onderschatten. ‘Het is de motor achter al Jungs werk’, zegt hij. ‘Al zijn latere ideeën, die hij netjes verpakte als wetenschappelijke ontdekkingen, zijn in embryonale vorm al te vinden in Liber Novus.’
Je kunt Jungs theorieën eigenlijk niet los zien van die van Freud. Maar Jung zette Freud op z’n kop. Freud begreep het onbewuste vanuit ons bewustzijn. Hij zag de sporen van onbewust conflict in de symptomen van patiënten, maar ook in heel dagelijkse dingen, zoals dromen, grappen en versprekingen. Op basis van die sporen speculeerde Freud over de inhoud van het onbewuste; hij dacht dat onze verdrongen verlangens en herinneringen zich daar ophoopten. Maar zeker weten deed hij het niet. Freud benadrukte keer op keer dat het ging om hypotheses. Het onbewuste was uiteindelijk onkenbaar, een noumenon. Precies dat kon Jung moeilijk accepteren. Hij vond dat Freud maar een beetje aan de ingang van de poort bleef rotzooien. Als je het onbewuste wil doorgronden, dacht hij, moet je er ook volledig in duiken. Kopje onder.
‘Jung was niet erg onder de indruk van ons bewustzijn’, vertelt Tommaso Priviero, jungiaan en historicus, in zijn appartement in Londen. Priviero draagt een hoornen bril en spreekt melodieus Italiaans-Engels. Hij is een leerling van Shamdasani en drinkt ook graag goede wijn. ‘Volgens Jung was ons bewuste “ik” maar een klein eilandje in een oceaan van een veel groter, mysterieuzer onbewuste’, zegt hij terwijl hij een glas inschenkt. Jung zelf schreef daarover: ‘De mens heeft het bewustzijn langzaam ontwikkeld. Die evolutie is verre van compleet; de meeste delen van de geest zijn nog in duisternis gehuld.’ Hij zag het als zijn taak om licht te werpen in die duisternis.
‘Tegenover Freuds indeling van de geest in id, ego en superego zette Jung een andere drie-eenheid’, legt Priviero uit. ‘Het bewustzijn, het persoonlijke onbewuste, en het collectieve onbewuste. Het persoonlijke onbewuste bevat de verdrongen wensen en verlangens van het individu en komt min of meer overeen met Freuds onbewuste. Maar daarachter schuilt volgens Jung een nog diepere laag: het collectieve of transpersoonlijke onbewuste.’ In dat collectieve onbewuste sluimeren latente herinneringen uit ons voorouderlijke, evolutionaire verleden: aangeboren karakteristieken, zoals de angst voor duisternis, spinnen en slangen. Belangrijker nog zijn daarin wat Jung de archetypen noemde: genetisch overgeërfde vormen die een universele betekenis hebben en zich manifesteren in onze dromen, kunst en religie.
‘Symbolen uit verschillende culturen vertonen vaak interessante overeenkomsten, omdat ze voortkomen uit de archetypische vormen die we als mensheid delen’, zegt Priviero. Archetypen zijn dus een soort oervormen, vergelijkbaar met de ideeën van Plato, of de kantiaanse categorieën die a priori aanwezig zijn in onze menselijke geest. De archetypen hullen zich in verschillende maar vergelijkbare beelden en verhalen. Ze presenteren zich bijvoorbeeld als een ‘wijze geest’, een tovenaar of een oude man. Andere archetypische beelden zijn de held of heldin, de moederfiguur, de heks of verleidster en de ‘schaduw’: de verpersoonlijking van al onze verdrongen verlangens. We kennen zulke figuren allemaal uit onze dromen, maar ook uit de mythen en sagen uit alle windstreken; ze zijn een weerslag van de archetypische vormen die we als mensheid delen.
Om te begrijpen wie we werkelijk zijn, moeten we volgens Jung als antropoloog te werk gaan en kennis nemen van de verhalen en rituelen uit andere culturen. Hij zag het als de plicht van iedere therapeut om zoveel mogelijk te leren over andere culturen en manieren van ‘in de wereld zijn’. Magie, religie én de wetenschap waren allemaal verschillende uitdrukkingsvormen van onze menselijke poging om licht te werpen op de meest duistere regionen van de werkelijkheid.
Het doel van de jungiaanse therapie is om de patiënt in contact te brengen met de fundamenten van de menselijke ervaring: het collectieve onbewuste. Als we het collectieve verleden in ons dragen, zo redeneerde Jung, kunnen de rituelen en symbolen uit het verleden ons helpen als we vastlopen in onze individuele levens. Jung adviseerde patiënten dus om, net zoals hij zelf had gedaan, dagboeken bij te houden waarin ze hun dromen en visioenen opschreven. Iedere patiënt had volgens hem zijn of haar eigen mythologische vocabulaire. Als het even kon, raadde hij patiënten aan om hun innerlijke engelen en demonen te leren kennen. Dat is natuurlijk niet voor iedereen weggelegd, maar voor patiënten die sterk genoeg zijn kan het nieuwe inzichten opleveren over hun innerlijke wereld.
‘Door zijn patiënten wordt Jung over het algemeen beschreven als een geweldige therapeut, een ondeugende man met glinsterende ogen. Hij werd vaak geassocieerd met de persona van de wijze oude man, de tovenaar. Mensen noemen ook vaak zijn fysieke aanwezigheid, hij was een enorme kerel; onweerstaanbaar voor een bepaald type vrouwen’, zegt Priviero zelf met een twinkeling in z’n ogen. ‘Maar bovenal had hij een intuïtief begrip van iemands problemen. Hij was onorthodox. Hij maakte in zijn latere jaren graag een wandelingetje met zijn patiënten in zijn tuin.’
Toen de beroemde Amerikaanse psycholoog Henry Murray bij Jung op consultatie kwam omdat hij verliefd was geworden op een andere vrouw, raadde Jung hem aan om beide vrouwen te houden, maar tegen zijn echtgenote wel open te zijn over de verhouding. ‘De therapie heeft mij veel gebracht’, zei Murray later. ‘Vergis je niet: Jung kon ook hard zijn’, zegt Priviero. ‘Er wordt wel gezegd dat hij meer interesse had in visionairen en denkers dan in mensen met aardse problemen.’ Doel van een jungiaanse therapie was niet alleen om zieke mensen beter te maken, maar ook om gezonde mensen nóg beter te maken. ‘Een jungiaanse therapie is als een introspectieve reis met spirituele elementen. Uiteindelijk is het zaak om je binnenwereld beter te leren begrijpen.’
Zo kan het interpreteren van een droom, net als het uitleggen van een Tarot-kaart of het lezen van een horoscoop, ons iets zeggen over de ‘psychische realiteit’ van de patiënt. Het gaat dus niet om een externe, materiële realiteit, maar om een innerlijke waarheid. Jung schreef ooit: ‘De psyche vermoeit zich niet met onze indeling van de werkelijkheid. Al wat er praktisch voor is, is voor haar realiteit.’
Geen wonder dus dat Jung doorgaans in verband wordt gebracht met de New Age-beweging. De psychologisering van religie en mystiek opent de deur naar een soort uitgeholde herwaardering daarvan. Astrologie is misschien niet ‘echt’ waar, maar wel ‘waar voor jezelf’, zoiets. Maar waar ‘nieuwetijds’-charlatans meestal blijven steken in halfbakken clichés, was zo’n innerlijke zoektocht voor Jung bittere ernst. De persoonlijke duik in de symbolen van zijn onbewuste had zijn leven gered.
Er moet iets geruststellends zijn aan het idee dat we allemaal gevormd worden door oeroude beelden die diep in ons wezen zijn ingesleten
Jung was zich ervan bewust dat hij met zijn innerlijke zoektocht, die uiteindelijk resulteerde in Liber Novus, rakelings langs de psychische afgrond was gescheerd. De bevestiging voor zijn theorieën vond hij namelijk in ernstig zieke patiënten: psychotici die, net als hij, hun psychische oerwoud in waren gelopen, maar die de weg terug waren kwijtgeraakt. ‘Op een ochtend trok een schizofrene patiënt me naar het raam’, vertelt Jung in een televisie-interview. ‘Hij zei: “Kijk omhoog, dokter! Kijkt u eens naar de zon. Ziet u hoe de zon beweegt? Beweeg uw hoofd, dan ziet u de sporen van de zon. Dat is de oorsprong van de wind.” Vier jaar later kwam ik per toeval een artikel tegen over de Mithras-cultus. Als je naar de zon kijkt, staat in hun liturgie beschreven, zie je een buis hangen: de oorsprong van de wind. Het was onmogelijk dat deze boerenzoon ooit iets over de Mithras-liturgie had gelezen. Dat zette me op het spoor van het collectieve onbewuste.’
En dat spoor bracht Jung op wel meer onverwachte plekken. ‘Op een gegeven moment vertrok ik naar Washington’, zei hij in 1959 tegen een interviewer, ‘om daar zwarte mensen te bestuderen. Om te zien of zij vergelijkbare dromen hebben als wij. Die ervaring bracht me tot de conclusie dat er inderdaad een onpersoonlijk stratum in onze geest is.’
‘De visionaire psychoanalyticus zou zich thuisvoelen bij ons’, schrijft Joe Manning, een Amerikaanse aanhanger van alt-right op de website altright.com. Volgens Manning biedt Jung met zijn theorieën een tegenwicht aan het ‘losgeslagen feminisme’ en het verlies aan ‘echte mannelijkheid’. Hij vervolgt: ‘Alleen een man die zijn afkomst kent, een man die de koude realiteit erkent, die een vrouw door de koude winternachten kan leiden – kortom: een échte man – weet hoe hij over de wereld kan navigeren doordat hij een spiritueel gevoel heeft dat hem de weg wijst.’ Jung behoort tot een groep denkers, waaronder ook Nietzsche en Spengler, die door extreem-rechts zijn herontdekt.
‘Jung was geen nazi en geen racist’, zegt Priviero beslist. ‘Hij werkte zelfs waarschijnlijk korte tijd voor de Britse geheime dienst.’ Toch kleeft dat verwijt altijd aan Jung en zijn werk. Dat komt doordat hij een aantal zeer twijfelachtige uitspraken heeft gedaan. Een voorbeeld: ‘Het joodse ras heeft een onbewuste dat slechts met reserve kan worden vergeleken met het arische onbewuste. Los van een aantal creatieve individuen is de gemiddelde jood veel te zelfbewust om bezwangerd te raken van de ongeboren toekomst. Het arische onbewuste heeft een hoger potentieel dan het joodse.’ Jung distantieerde zich later met klem van zulke uitlatingen: hij had het allemaal niet zo bedoeld.
‘Ongetwijfeld speelde zijn grote teleurstelling in Freud en zijn volgelingen een grote rol in zulke uitspraken’, zegt Priviero. ‘Daarmee praat ik ze niet goed, maar in dat licht moet je ze denk ik wel mede zien.’ Hoe het ook zij, het kwaad was in zekere zin al geschied: het idee van het ‘raciale onbewuste’ was geboren.
Carl Jung heeft altijd beter verkocht dan Sigmund Freud. Om de haverklap wordt Freud doodverklaard en dan weer herontdekt. De werken van Jung zijn nooit in de mode geweest, maar ook nooit uit de mode. Tot nu. Door de publicatie van Liber Novus, maar met name door de ongekende populariteit van de controversiële Canadese hoogleraar psychologie Jordan Peterson, die furore maakt met zijn zelfhulpboeken voor jongens met ennui en die zichzelf jungiaan noemt. In zijn boek Maps of Meaning beschrijft Peterson hoe Jung zijn leven gered heeft. Na het verwerpen van het christendom en wat omzwervingen door de politiek omarmde Peterson Jung als zijn goeroe. Net als Jung gelooft Peterson dat de vergelijkende studie van mythen en verhalen de weg is naar inzicht in de menselijke geest, maar ook naar harmonie en rust in de samenleving. We moeten ‘reconnecten’ met onze roots. En die roots bestaan volgens Peterson uit de verhalen en ideeën die de bakermat vormen van onze joods-christelijke beschaving.
De lezing van Jung waarop Peterson zich beroept is controversieel, omdat die vertrekt vanuit een soort culturele rassenleer: het ‘culturele complex’ van een westerling is fundamenteel verschillend van iemand met een achtergrond in, bijvoorbeeld, het Midden-Oosten. In interviews gaat Peterson vragen over de islam dan ook het liefst uit de weg. ‘Daar weet ik niet veel vanaf’, zegt hij, ‘en het is voor mij heel moeilijk om er écht iets van te begrijpen, want daar heb ik de achtergrond niet voor.’ En dan bedoelt hij niet de academische achtergrond, want over zowat alle andere onderwerpen heeft hij een uitgesproken mening. Hij bedoelt: ‘Ik heb een joods-christelijk onbewuste, dus mijn veronderstellingen verschillen totaal van die van een moslim.’ Zo’n interpretatie maakt een dialoog tussen mensen van verschillende komaf vrijwel onmogelijk.
Petersons annexatie van Jung is niet onopgemerkt gebleven. De ideeën van Jung worden inmiddels uitgebreid besproken in de krochten van het internet, waar eenzame jongens en meisjes vrijuit kunnen fantaseren over hun archetypische superioriteit. Het heeft allemaal iets heel knulligs en verdrietigs. Jonge alt-righters identificeren zich op zulke fora actief met het trickster-archetype: de schelmfiguur die uitblinkt in dubbelzinnigheid en macht heeft door onrust te stoken, te ‘trollen’. Er moet iets geruststellends zijn aan het idee dat we allemaal gevormd worden door oeroude beelden die diep in ons wezen zijn ingesleten. Het ontslaat je in elk geval van de verantwoordelijkheid om je waardensysteem te toetsen aan de realiteit en veranderende omstandigheden. Bovendien zijn archetypische beelden en figuren ontleend aan oude verhalen en mythen, en weerspiegelen ze dus ook traditionele sekseverschillen en klassenverhoudingen. Zo kan het dat Forum voor Democratie-jongeren in besloten chatgroepen driftig het werk van Nietzsche en Jung bespreken.
Priviero begrijpt er niets van. ‘Het mooie aan Jung is juist dat hij met zijn psychologische interpretatie van religie juist een brug slaat naar andere culturen, bijvoorbeeld oosterse religies’, stelt hij. ‘In Jungs studeerkamer stond een boeddhabeeld. Hij deed aan yoga. De man benadrukte de onderliggende overeenkomsten tussen wereldbeelden, niet de verschillen.’ De fascinatie van rechtse denkers met Jung komt volgens Priviero voort uit het feit dat Jung geïnteresseerd was in hoe wij het product zijn van onze achtergrond, onze cultuur. Nu het niet langer acceptabel is voor conservatieven om te spreken over ras, zoeken de radicalen een nieuw ‘heim’ in de cultuur.
‘Voor Jung was het niet meer dan vanzelfsprekend dat we naast een biologische erfenis ook een culturele erfenis hebben, en dat die deel uitmaakt van het onbewuste’, zegt Priviero. ‘Dat was het grote verschil met Freud, die een puur lichamelijke, individuele opvatting van het onbewuste had.’ Jung meende dat wij net zo goed het product zijn van mythen en verhalen als van onze driften of genen. Dat is natuurlijk koren op de molen voor lui die willen betogen dat we worden gevormd door zoiets vaags als een ‘joods-christelijke achtergrond’. Maar wat geldt voor onze genen, geldt natuurlijk ook voor onze mythen: ze laten zich prima mengen.
‘Het moderne leven’, schreef Jung aan het einde van zijn leven, ‘heeft een individu gecreëerd dat instabiel, onzeker en beïnvloedbaar is.’ Met de teloorgang van het religieuze denken en de triomf van het wetenschappelijke wereldbeeld ‘is de mens gereduceerd tot statistiek, tot een conceptueel gemiddelde. We mogen de psychologische effecten van zo’n statistisch wereldbeeld beslist niet onderschatten: het verwerpt het individu en maakt van de mens een nummer.’
Het gevoel een gezichtsloos nummer te zijn zou volgens Jung leiden tot een onbewuste zucht naar macht en de ontwikkeling van onpersoonlijke bureaucratieën en bedrijven die hun stempel drukken op de levens van miljoenen mensen. Door de teloorgang van de traditionele religies zou het Westen vervallen in cynisme en apathie. Maar een eenvoudige terugkeer naar de traditionele religies was volgens Jung ook geen optie. Alleen een innerlijke zoektocht naar de beelden en ideeën die ons drijven zou het gevoel van spirituele leegte kunnen opheffen, meende hij.
De revival van Jung onder conservatieven is dus wel begrijpelijk. De psychiater was ervan overtuigd dat de verhalen en beelden van onze voorouders resoneren in ons huidige bestaan; het verleden is bij hem nooit ver weg. Sterker nog: het collectieve verleden is iets wat we, bewust of onbewust, in onze huidige levens dramatiseren. Door de overeenkomsten tussen culturen te laten zien legde Jung daarnaast, paradoxaal genoeg, juist de oppervlakkige verschillen tussen diezelfde culturen bloot. Als man van zijn tijd vierde Jung de verschillen tussen mannen en vrouwen, en zijn psychologisering van religie spreekt de ‘zoekende mens’ van vandaag ook nog steeds aan.
Op zichzelf beschouwd zijn het allemaal geen onkiese standpunten, maar bij elkaar genomen bieden ze wel een voedingsbodem voor het postmoderne radicaal-conservatisme, het mystiek-rechts dat tegenwoordig hoogtij viert. ‘Mensen geven heel graag labels aan Jung’, zegt Priviero. ‘Jung zou een atheïst zijn geweest, een mysticus, een New Age-profeet. Het gaat allemaal voorbij aan de complexiteit van zijn werk en zijn boodschap: namelijk dat we complexe wezens zijn, met complexe individuele en collectieve geschiedenissen. De lezing van zulke conservatieven is niet nieuw en niet intelligent.’
De laatste jaren van zijn leven trok Jung zich steeds meer terug in zijn zelfgebouwde huis aan een groot meer. Hij bleef schrijven, tot aan zijn dood in 1961. Een van zijn laatste boeken handelt over de archetypische betekenis van vliegende schotels. Na een kort ziekbed stierf hij op een zomerdag. Over de dood zei Jung: ‘Ik heb veel oude mensen behandeld. Wat opvalt is dat het onbewuste de dreiging van totale vernietiging meestal volledig ontkent. Dus ik stimuleer mijn patiënten dan ook om precies dát te doen: doorgaan met leven alsof de dood niet het einde betekent. Dat betekent niet per se dat er leven na de dood is, alleen dat er iets in ons bestaat dat dat gelooft.’ Zijn laatste woorden waren: ‘Laten we vanavond bij het eten een goede fles wijn opentrekken!’
Recensent : Arthur Eaton
Arthur Eaton is Martin van Amerongen-fellow bij De Groene Amsterdammer.